Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Platina

betekenis & definitie

Platina, een metaal, welks naam afkomstig is van het Spaansche woord plata (zilver), heeft tot scheikundig teeken Pt en wordt slechts gevonden in gedegen toestand, zelden tot teerlingen gekristalliseerd, maar doorgaans in kleine ronde en hoekige korrels in kwartsgangen, met of zonder goud, in diorietporphier en serpentijn, doch veel overvloediger in secundaire gesteenten, in het zand van rivierbeddingen of in gruis. Voorts bevat het zilver in den regel kleine hoeveelheden platina. Dit laatste wordt vooral gevonden in Choco, NieuwGranada, Brazilië, Peru, Californië, Bornéo, Oost-Indië en het Oeralgebergte, — voorts in het goud van Tilkerode, in de loodrmijnen van Ibbenbüren, in het Fransche departement Charente, te Röraas in Noorwegen, in Lapland, in het Oregongebergte, op Haïti en in Australië. Het erts der platinawasscherij, namelijk de korrels, die onder den naam van platina-erts, polyxeen en ruw platina in den handel komen, is een mengsel van platina met palladium, rhodium, iridium, osmium, ruthenium, ijzer, koper en lood, en bevat daarenboven doorgaans korrels van osmiumiridium, goud, chromium- en titanium-ijzer, spinel, zirkoon en kwarts.

Gemiddeld is het platinagehalte in platina-ertsen in Columbia 76,8—86,2%, in Californië 76,5—85,5°/0, in Oregon;, 50,45%, in Australië 59,8—61,4%, in Siberië 73,5—78,9% en in Bornéo 57,75— 70,21°/o. Men behandelt het erts met een mengsel van 1 deel koningswater en 2 deelen water; na het uitdampen der oplossing wordt de drooge massa tot 125° verwarmd (om palladium- en iridiumzout tot chlorure te reducéren), in water met zoutzuur opgelost, en de oplossing met salmiak neerslagen. Uit de van het afgescheiden platinasalmiak verwijderde oplossing worden de metalen door ijzer neergeslagen. Men bevrijdt daarna den neêrslag van het overtollig ijzer, lost dien wederom op in koningswater en verkrijgt op die wijze, evenals te voren, een neêrslag van platinasalmiak. Uit de moederloog en uit het overblijvende worden daarna de metalen verkregen, die met het platina vereenigd waren. Men droogt en gloeit het platinasalmiak, waarna men het achterblijvend, sponsvormig platina zamenperst en in een kroes door middel van koolwaterstof en zuurstof doet smelten. Te voren werd het sponsvormig platina fijngewreven, met water tot een brij vermengd, sterk zamengeperst, verhit en gloeijend gemaakt en in dien toestand onder zware hamers in eene vaste metaalmassa veranderd. Platina is wit, naar het grijsblaauwe trekkend, zoo zacht als koper, zeer smeed- en rekbaar en weinig minder sterk dan ijzer.

Ook kan men het wellen. Het heeft een soortelijk gewigt van 21,4 en een verbindingsgewigt van 197,4. Het wordt niet aangetast door de lucht, smelt slechts voor eene knalgasvlam (1960—1980° C.), neemt daarbij zuurstof op, stolt spattende, zoodat men gegoten platina onder den hamer tot behoorlijke digtheid moet brengen, en lost slechts op in koningswater en, wanneer het met een in salpeterzuur oplosbaar metaal vermengd is, min of meer in salpeterzuur. Een klein gehalte van rhodium of iridium vermeerdert zijne sterkte. Het verbindt zich regtstreeks met chloor, bromium, iodium, zwavel, phosphor en arsenicum. Het wordt door bijtende alkaliën en vooral door een mengsel van salpeter en bijtende kali bij roodgloeihitte aangetast. Verhit men het met kiezelzuur en kool, dan wordt het kiezelhoudend en broos, tenzij men het telkens met schuurzand polijst. Men verkrijgt platina in een zeer fijn verdeelden toestand als platinaspons door platinasalmiak te gloeijen, en als een zwart poeder (platinamoor) door eene oplossing van platinachloride te vermengen met ijzervitriool en natronloog en er zoutzuur bij te gieten.

Platina verdigt aan zijne oppervlakte aanzienlijke hoeveelheden zuurstof, en dit heeft vooral plaats bij platinaspons en platinamoor. De eerste doet een stroom waterstofgas ontvlammen (toestel van Döbereiner) en veroorzaakt de ontploffing van knalgas. Het tweede neemt meer dan 250 volumina zuurstof op en heeft bij afsluiting der lucht eene oxydérende werking, — voorts verandert het alkohol zeer snel in azijnzuur, en mierenzuur in koolzuur en water. Ook blijft een gloeijende platinadraad gloeijen in met lucht vermengd lichtgas of in alkoholdamp, doordien hij aan zijne oppervlakte de oxydatie der gassen of dampen veroorzaakt (platinarooktoestel, platinalampje). Is platinamoor geruimen tijd aan de lucht blootgesteld, dan verliest het die eigenschap, maar herkrijgt deze door eene voorzigtige verwarming en digestie met zwavelzuur. Men kent van platina een oxydule PtO en een oxyde PtO2 — In Amerika was het platina reeds lang bekend, maar men gaf er weinig acht op, omdat men het niet wist te verwerken. In 1750 werd het door Watson beschreven als een eigenaardig metaal.

Wollaston, die in 1803 en 1804 in het platina ook nog het palladium en rhodium ontdekte, maakte bekend, dat men het wellen kan en legde daardoor den grondslag voor de platina-industrie, welke aan de scheikunde en werktuigkunde belangrijke diensten bewees door schalen en andere voorwerpen te leveren, die bestand zijn tegen het vuur en tegen de meeste reagentia. In Rusland sloeg men in 1827—1845 munten van platina, ter waarde van 3, 6 en 12 roebels, doch zij zijn later buiten omloop gebragt. Thans worden er te Parijs penningen en medailles van geslagen. De platina-industrie is voorts veel verschuldigd aan de onderzoekingen van Sainte-Claire-Deville en Debray, die de middelen aanwezen om dit metaal te smelten. Men bezigt het vooral tot het vervaardigen van schalen, draden, kroezen, lepels, blaasbuisspitsen, punten van bliksemafleiders, retorten, tangen, ketels voor affineerwerken en zwavelzuurfabrieken (ketels tot het concentreren van 160 centenaars dagelijks), galvanische elementen, mosterdlepeltjes, galanteriewaren enz., terwijl ook koperen voorwerpen, glas, porselein enz. met eene dunne platinalaag worden bedekt (geplatineerd). Men verkrijgt jaarlijks ongeveer 56 centenaars platina, waaronder 21/2 van Bornéo.

Platinachloride (PtCl4) ontstaat bij het oplossen van platina in koningswater. Deze donkergele oplossing levert bij het verdampen eene roodbruine zoutmassa, welke bij verwijdering van het kristalwater bruinrood wordt. Platinachloride heeft een scherpen metaalsmaak, is oplosbaar in water, alkohol en aether, kleurt organische stoffen bruinrood en geeft bij verwarming een groenachtig grijs, onoplosbaar platinachlorure (PtCl2), eindelijk platina achterlatende. Zink, mierenzuur natrium en ijzervitriool reducéren bij het koken het platinachloride geheel en al. Chloorkalium doet uit de oplossing geel kaliumplatinachloride (K2PtCl6) neêrslaan in kleine octaëders, hetwelk moeijelijk in water oplost en bij verwarming zich scheidt in chloorkalium, platina en chloor. Chloorammonium doet uit platinachloride geel ammoniumplatinachloride of platinasalmiak (NH4)2Ptcl6 in octaëders neêrslaan, die moeijelijk oplossen en bij gloeijing 44,3% platinaspons achterlaten. Platinachloride dient tot reagens op kalium- en ammoniumverbindingen, bij het platinéren enz.

Met platina maakt men onderscheidene legéringen. Het kan zamengesmolten worden met lood, tin, zink, antimonium, bismuth en arsenicum. Zilver verliest door platina zijne fraaije witte kleur en zijne rekbaarheid. Goudlegéringen van platina zijn geelachtig wit of grijsachtig wit en bieden weerstand aan alkaliën. Goud- en zilverlegéringen, alsmede palladiumlegéringen worden tot het vervaardigen van kunsttanden gebezigd. Koper ontvangt door een weinig platina eene rozenroode kleur, en gelijke hoeveelheden koper en platina geven eene goudgele, smeedbare legéring. Andere koperlegéringen (ook met tin) gelijken zeer sterk op goud.

Vier deelen platina met 3 deelen zilver en 1 deel koper leveren een metaal, dat ongemeen geschikt is voor veeren, en gelijke deelen staal en platina geven een uitstekend metaal voor spiegels. Iridium maakt platina harder en verhoogt zijn weerstand tegen hitte en scheikundige agentiën. Eene legéring van 78,7% platina en 21,3% iridium wordt door koningswater slechts zeer langzaam en legéringen met 25—30% iridium ter naauwernood aangetast, terwijl zij hard en hamerbaar zijn. Ook eene legéring van 92% platina, 5% iridium en 3% rhodium biedt sterker weêrstand dan zuiver platina. Dergelijke legéringen zijn dus bijzonder geschikt tot vervaardiging van velerlei gereedschappen. Eene met 10% iridium dient vooral voor het maken van oorspronkelijke maten (meter enz.); zij is zeer hard, zoo veerkrachtig als staal, minder smeltbaar dan platina en onveranderlijk.

Men geeft den naam van platinametalen aan de zoodanige, die met het platina in platinaerts voorkomen, namelijk osmium, iridium, ruthenium, rhodium en palladium. Zij worden, met uitzondering van het laatstgenoemde, alleen in gedegen platina gevonden. De korrels van dit laatste zijn zeer ongelijk, dat wil zeggen, sommige lossen op in koningswater, andere niet. De eersten bevatten hoofdzakelijk platina met iridium, rhodium, palladium, ijzer, koper, eenig osmium en zeer weinig ruthenium, — de laatsten hoofdzakelijk iridium, osmium, rhodium en ruthenium met een weinig platina, palladium, ijzer en koper. Na het behandelen van het erts met koningswater blijven deze laatsten achter en worden alsdan in hunne bestanddeelen ontleed. De platinametalen komen onderling in vele opzigten overeen, maar zijn volgens hun verbindingsgewigt en soortelijk gewigt in 2 groepen verdeeld. Dit blijkt wanneer wij die beide kenmerken achter de namen plaatsen: ruthenium (104,4; 11), rhodium (104,4; 12,1), palladium (106,6; 11,4), — osmium (197,4; 21,4), iridium (198; 21,15), platina (199,2; 21,3).