Phalanx, eigenlijk lid, gelid of rij, noemden de oude Grieken het leger en bepaaldelijk het hoofdbestanddeel daarvan, namelijk het zwaar gewapend voetvolk (de hoplieten). Vermaard was vooral de Macedonische phalanx. Hierin stonden de krijgsknechten bij het gevecht zeer digt bij elkaar, zoodat de randen der schilden elkaar aanraakten. De phalanx was in afdeelingen gesplitst.
De kleinste telde 16 man in het front en even zoovele gelederen; zij was 256 man sterk en droeg den naam van syntagma. Twee zulke afdeelingen naast elkander vormden de pentakosiarchie, 4 de chiliarchie, 8 de merarchie, en 16 den geheelen phalanx, die derhalve uit 4096 man bestond. Men had ook dubbele en vierdubbele phalanxen. Tot deze laatsten behoorde de Macedonische, die uit ongeveer 16000 hoplieten, 8000 peltasten (schilddragers), 4000 psilieten (ligt gewapenden) en 4000 cataphracten (geharnaste ruiters) bestond. Bij de geopende stelling was ieder soldaat 2 Ned. el van zijn naasten strijdmakker verwijderd, terwijl bij de gesloten stelling die afstand tot op ½ of ¼ Ned. el verminderde. Somtijds vormden zij een schilddak, en zij waren voorzien van zeer lange lansen, daar bij eene geslote stelling die van het 6de gelid nog vóór het front uitstaken. De ruiterij en de ligte voetknechten, doorgaans aan de flanken opgesteld, begonnen het gevecht, en dan rukte het zwaar gewapend voetvolk als eene geslotene massa voorwaarts. Men kan zich voorstellen, dat deze, vooral in den strijd tegen ongeregelde troepen van min beschaafde volken, onweerstaanbaar was.