Pélisson-Fontanier (Paul), geschiedschrijver van Lodewijk XIV, werd in 1624 te Béziers geboren en was een telg van Protestantsche ouders. Hij studeerde in de regten en schreef eene „Histoire de l’Académie Française”, welke zoozeer in den smaak viel, dat hij het eerelidmaatschap van dat ligchaam en eene toezegging van de eerste openvallende plaats verkreeg. Hij vestigde zich te Parijs, omhelsde de R. Katholieke godsdienst en ontving door de bemiddeling van Fouquet de betrekking van staatsraad. Toen laatstgenoemde in ongenade was gevallen, werd ook Pélisson in de Bastille gezet, en daar schreef hij ter verdediging van zijn begunstiger de memoriën, welke als modellen van pleitzaalwelsprekendheid werden beschouwd.
Na verloop van vijf jaren herkreeg hij de vrijheid en werd door den Koning met gunstbewijzen overladen, terwijl hij dien Vorst op zijn togt naar de Nederlanden vergezelde en geene vleitaal spaarde. Hij viel echter door den invloed van madame de Montespan nogmaals in ongenade, en overleed den 7den Februarij 1693. Zijn hoofdwerk: „Histoire de Louis XIV (1749, 3 dln)”, loopt van den Pyrenéschen Vrede tot 1672. Ook zijne „Lettres historiques et opuscules (1729, 3 dln)” bevatten veel merkwaardigs.