Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Parfumerie

betekenis & definitie

Parfumerie is de naam van een tak van nijverheid, die een aantal welriekende praeparaten levert. Men bezigt hiertoe natuurlijke of kunstmatig bereide zelfstandigheden, die een aangenamen geur geven, alsmede onderscheidene stoffen, waarmede men die zelfstandigheden verbindt, zooals vetten (tot pomaden), spiritus (tot tincturen, essencen, reukwateren), oliën (tot haarolie), azijn, zeep enz. De natuurlijke geurmiddelen zijn op weinige uitzonderingen na, zooals muskus, amber enz., uit het plantenrijk afkomstig en meest alle aethérische oliën, hoewel daaronder ook balsems,harsen, aromatische zuren enz. voorkomen. Daarenboven bezigt men azijnzuur, vruchtenaether, chloroforme en ammoniak, om den geur te versterken.

De aethérische oliën worden uit de planten door destillatie afgescheiden, maar omdat de fijne geuren daarbij voor een groot deel verloren gaan, poogt men de oliën ook wel regtstreeks met het vet te verbinden. Deze industrie bloeit vooral in het zuiden van Frankrijk, waar een overvloed van geurige planten gevonden wordt. Terwijl men in Duitschland niet veel anders dan eau de Cologne, in Engeland slechts essbouquet en springflowers en in het Oosten enkel rozenolie bereidt, vervaardigen de Franschen uit betrekkelijk weinig aethérische oliën een groot aantal geurige zelfstandigheden, welke zij met vet, spiritus, azijn, zeep en allerlei poeders verbinden. Volgens de infusiemethode worden de bloemen met warme vette olie of met vet van 65° C. begoten en na verloop van eenige uren door versche vervangen, totdat het vet met de geurgevende stoffen verzadigd is. Daartoe worden voor 1 Ned. pond vet vaak 6 Ned. pond bloemen vereischt. Volgens eene andere methode (enfleurage) verkrijgt men de welriekende stof door eene koude laag vet op eene glazen plaat te leggen, haar met bloemen te bedekken en daarna op horden te plaatsen, welke men tot kolommen opstapelt, terwijl de verwelkende bloemen dagelijks door frissche vervangen worden. Na verloop van 25 of 30 dagen is het vet met den geur verzadigd. Pivet bekortte ze tot 2 etmaal door het vet in dunne draden te verdeelen en op ramen van tralieweefsel te leggen.

Deze ramen worden dan in digte kasten geschoven, waardoor men een zwakken luchtstroom laat gaan. Volgens eene andere handelwijze Iaat men de bloemen uittrekken in aether, zwavelkoolstof of chloroforme en destilleert de met geur bezwangerde vloeistof bij een lagen warmtegraad, zoodat de welriekende stof achterblijft. Deze wordt dan in een waterbad verwarmd, terwijl een luchtstroom de laatste sporen van het oplossend vocht doet verdwijnen, en eindelijk met zwak alkalisch water gewasschen. De aldus verkregene geconcentreerde geurstoffen onderscheiden zich door eene ongemeene frischheid en zuiverheid De vaste vetten, met plantengeur verzadigd, dragen den naam van pomaden. Deze worden onder herhaald omschudden gedurende 24 uur met wijngeest behandeld en leveren op die wijze de extracten, terwijl de gewasschene pomade achterblijft. Deze laatste kan nogmaals uitgetrokken worden, om eene goedkoope geurstof te leveren, of men kan ze tot haarpomade gebruiken. De alkohol heeft echter bij deze bewerking ook eenig vet opgenomen, dat allengs ranzig wordt en aan het extract een onaangenamen geur bezorgt. Men koelt hem derhalve door middel van eene ijsmachine zeer sterk af en ontdoet hem van het vet, hetwelk bij deze koude zich afscheidt.

Bezigt men bij het uittrekken olijvenolie, dan verkrijgt men de huiles antiques. Aethérische oliën, in alkohol opgelost, geven de essencen (esprits), en door de vermenging van verschillende extracten of essencen bekomt men de bouquets (fleurs), waarin gewoonlijk geene enkele afzonderlijke geur de overhand heeft. De extracten overtreffen de essencen in fijnheid van geur en leveren om die reden ook fijner bouquets. In Frankrijk gebruikt men meestal wijnspiritus, in Engeland korenbrandewijn, en in ons land en Duitschland aardappelspiritus. De eigenaardige foesel-oliën wijzigen echter niet weinig de fijne geuren, zoodat onderscheidene parfumerieën alleen met bepaalde soorten van spiritus bereid kunnen worden. De vetten moeten bij eene lage temperatuur uitgesmolten en zorgvuldig gezuiverd worden. Men smelt het vet onder bijvoeging van eenig aluin en keukenzout, giet het zuiver af en wascht het na de afkoeling onder gestadig wrijven op een hellenden steen, die gestadig besproeid wordt door een waterstraal, totdat al het zout en eiwit er uit verwijderd is, of men kookt het zuivere vet omstreeks een uur lang met rozenwater en benzoëhars en laat het daarna afkoelen.

Reukpoeders, die goedkooper en duurzamer zijn dan vloeibare parfumerieën, bereidt men uit fijn gewreven plantendeelen, muskus enz. Reukdoosjes bevatten mengsels van muskus, amber, vanille en rozenolie, met Arabische gom tot een deeg gekneed, en de reukfleschjes zijn gevuld met azijnzure of ammoniakhoudende geuren. Reukwateren worden op zeer verschillende wijzen bereid. Er zijn meer dan 100 voorschriften tot vervaardiging van eau de Cologne; intusschen is die van Jean Maria Farina te Keulen nog niet overtroffen. Welriekende zelfstandigheden heeft men reeds in overouden tijd gebezigd; men huldigde levenden en dooden met wierook, geurige zalven en oliën, en besproeide bij godsdienstige plegtigheden het volk met geurig water of verbrandde balsems en harsen ter eere der goden. Deze gewoonte bestond reeds bij de oude Egyptenaren. Mozes gaf daaromtrent vaste wetten, en in de R. Katholieke kerken wordt nog altijd het wierookvat gezwaaid. Later, maar nog vóór den tijd van Constantijn, kwamen de parfumerieën algemeen in gebruik, enkel wegens haren aangenamen geur.

In die dagen dreef Perzië een uitgebreiden handel met balsems, myrrhe en specerijen. De Atheners bezigden voor ieder ligchaamsdeel eene afzonderlijke geurstof, en de weelde in dit opzigt nam zoo toe, dat daartegen wetten werden uitgevaardigd. Eene dergelijke wet werd ook te Rome gegeven onder het consulaat van Licinius Crassus. In lateren tijd evenwel werden aan parfumerieën verbazende sommen besteed, totdat bij den val van het Romeinsche Rijk het bezigen van welriekende zelfstandigheden allengs ophield. Eerst vele eeuwen later kwamen zij weder in gebruik, vooral onder de regéring van Lodewijk XV. Gelijk te voren ieder ridder de kleuren zijner dame droeg, zoo voorzag zich in die dagen ieder heer van het parfum, dat zijne dame het aangenaamst vond. In onze dagen is het debiet van parfumerieën grooter dan ooit, daar zij niet alleen door de aanzienlijken, maar ook door de geringere volksklassen gekocht worden. Nadere bijzonderheden omtrent dat onderwerp vindt men in „Die Parfumeriefabrikation (1876)” van Askinson en in Des odeurs, des parfums etc. (1877, 2de druk)” van Piesse.

< >