Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Paraffine

betekenis & definitie

Paraffine is eene uit hout, turf, bruin- en steenkolen, petroleum, ozokeriet en uit het jodenlijm van sommige schilfergesteenten verkregene massa, welke op was gelijkt, min of meer kristallijn, albastachtig, doorschijnend, hard, klinkend, niet zeer broos en vetachtig op het gevoel is.

Zij is harder dan talk en weeker dan was, heeft een soortelijk gewigt van 0,88, wordt zacht bij verwarming, smelt bij 43—65° C. en bestaat uit een mengsel van koolwaterstoffen, die tot de reeks CnH2n + 2 behooren. De weekere paraffine’s zijn zamengesteld naar de formule C19H40 en C20H42, en de harde naar de formule C21H44 en C22H46.

Paraffine lost op in alkohol, aether, benzol en zwavelkoolstof en in bijna alle vlugtige en vette oliën. Men kan ze zamensmelten met was, stearine- en palmitinezuur, hars en vet; zij kookt bij 300° C., en men kan ze destilléren. Zij biedt zeer goed weerstand aan de gewone scheikundige agentia, waaraan zij haar naam (parum affinis) te danken heeft, vooral bij een gemiddelden warmtegraad, maar wordt bij aanhoudende verhitting in de opene lucht onder opslorping van zuurstof bruin, levert met chloor bjj hooger temperatuur substitutieproducten, wordt door bromium aangetast, ontwikkelt bij verhitting met zwavel zwavelwaterstof en geeft met salpeterzuur barnsteen-, valeriaan- en boterzuur.

Terwijl Amerikaansch petróleum slechts weinig paraffine bevat, vindt men haar in de naphtha van Burmah (Rangoonteer) ten bedrage van 10% en in de aardolie op Java zelfs ten bedrage van 40%, en ook de bergnaphtha in Oost-Gallicië bevat eene aanmerkelijke hoeveelheid paraffine. Men verkrijgt ze daaruit door eene gefractioneerde destillatie en wint uit de niet zeer vlugtige oliën door afkoeling eene in kristallijnen vorm zich afscheidende olie, die verder gezuiverd wordt. De paraffine uit Rangoonteer wordt als Belmontine in Engeland tot vervaardiging van kaarsen gebezigd.

Ozokeriet wordt gedestilleerd, het verstijvende destillaat door persing van vloeibare bestanddeelen bevrijd en de paraffine daarna met geconcentreerd zwavelzuur gezuiverd. Bitumineusen leisteen onderwerpt men aan eene destillatie, waarna men de verkregen teer op dergelijke wijze als de gemelde grondstoffen bewerkt. Vooral verkrijgt men, bepaaldelijk tusschen Halle, Weiszenfels en Zeitz, paraffine uit bruinkolenteer. Men destilleert de kolen uit liggende of volgens een nieuwer stelsel uit staande ijzeren retorten. De verkregen teer wordt door verwarming en stilstaan van water bevrjjd, en dan op nieuw gedestilleerd, waarbij eerst ligte en vervolgens zware, bjj afkoeling verstijvende oliën overgaan, terwijl eene asphaltachtige massa en later enkel kool overblijft. De zware oliën, welke door kristallisatie der paraffine hard worden, behandelt men met geconcentreerd zwavelzuur, om de brandharsen te verwijderen, — daarna laat men de paraffine kristalliséren, scheidt ze door persing van de vloeibaar gebleven koolwaterstoffen, smelt ze zamen met zuiver photogeen, brengt ze na kristallisatie nogmaals onder de pers, verwijdert de laatste sporen van photogeen door eene behandeling met waterdamp van voldoende spanning, ontkleurt de paraffine door dierlijke kool, filtreert ze door papier en giet er blokken, platen of kaarsen van.

De Saksische paraffine komt in den handel in 8 soorten van verschillende hardheid, terwijl haar smeltpunt gelegen is tusschen 35 en 58° C. Eene ton bruinkool (138—150 Ned. pond) geeft 18—26 Ned. pond teer. Honderd Ned. pond van deze teer leveren 8 tot 10 Ned. pond harde en even zooveel zachte paraffine, — voorts 20 Ned. pond photogeen en 23 Ned. pond solar-olie. Alleen de hardste paraffine dient tot vervaardiging van kaarsen, en ook wel tot bedekking van vleesch en vruchten, om bederf te weren. De weekere wordt bij stearine en was gevoegd; zij doet dienst bij de vervaardiging van strijkhoutjes, als waterdigte stof voor geweven stoffen, leder enz., tot het maken van wassen beelden, tot machine-smeer, tot het bewaren van hout, bij de bereiding van parfumerieën, tot het digt maken van wijn- en biervaten, tot het voorkomen van schuimen en overkoken bij het koken van suikersap in het vacuum, tot het satinéren en glanzig maken van papier, als surrogaat van was, en bij velerlei scheikundige bewerkingen.

De paraffine werd in 1830 door den vrijheer von Reichenbach ontdekt in houtteer, nadat Buchner reeds in 1820 eene vettige zelfstandigheid uit de aard-olie aan het Tegern-meer verkregen had, later door Kobell als paraffine erkend. Omstreeks 1850 werd de paraffine in Engeland in het groot bereid, en in hetzelfde jaar ontstond eene dergelijke fabriek bij Bonn. Van grooter belang echter werd deze nijverheid in de provincie Saksen, waar men in 1855 en 1856 uit eene soort van bruinkolen eene groote hoeveelheid paraffine verkreeg. In 1874 bereidde men er 36 millioen Ned. pond teer, en hieruit verkreeg men 61/4 millioen Ned. pond paraffine, 12 millioen Ned. pond lichtgevende olie en 4 millioen Ned. pond machine-smeer.

In de paraffïnefabrieken verkrijgt men ook paraffine-olie, eene zware teerolie van eene lichte en donkere kleur, Door middel van een eenvoudigen toestel verandert men een centenaar paraffine-olie in 30 kubieke Ned el. gas, dat 3tot 4-maal meer licht geeft dan steenkolengas.

In de organische scheikunde verstaat men onder den naam van paraffinen alle koolwaterstoffen, waarvan de zamenstelling door de formule CnH2n + 2 wordt aangewezen. De eenvoudigste daarvan is het moerasgas (CH4).