Pandecten noemt men dat gedeelte der wettenverzameling van keizer Justinianus, hetwelk fragmenten uit de werken van Rome’s voornaamste regtsgeleerden bevat. Vooral sedert den tijd van keizer Augustus hadden de adviezen en uitspraken der regtsgeleerden groot gezag verworven. Daarom gelastte keizer Hadrianus de regters, die gewoonlijk geene regtsgeleerden waren, zich daaraan te houden.
Bij het verval der regtswetenschap wezen Theodosius II en Valentinianus III de werken van 5 regtsgeleerden aan als de éénige bronnen, waaruit de regters moesten putten, namelijk Gajus, Papinianus, Paulus, Ulpianus en Modestinus, terwijl bij verschil van gevoelen het grootste gezag werd toegekend aan Papinianus. Toen Justinianus het plan vormde tot codificatie van het geheele Romeinsche regt, wilde hij alle tegenstrijdigheden opgeheven zien.
De moeijelijke taak werd bij Keizerlijk besluit van 15 December 530 opgedragen aan Tribonianus, bijgestaan door eene commissie van regtsdoctoren en regterlijke ambtenaren. Zijn werk zou volkomen kracht van wet verkrijgen en den Griekschen naam dragen van Pandecta of den Latijnschen van Digesta; beide beteekenen: „alles omvattende verzameling”. Bij Keizerlijke besluiten van 16 en 30 December 533 is dit werk als wetboek afgekondigd en ingevoerd.
De Pandecten zijn verdeeld in 7 deelen; 5 van deze dragen namen, en onder deze hebben 3 betrekking op den inhoud. Het aantal boeken der verschillende deelen is ongelijk; in ’t geheel zijn er 50. Zij zijn verdeeld in titels, die namen dragen, en elke titel bevat een aantal fragmenten, die door de oudere juristen en ook nog vaak door de jongere wetten (leges) worden genaamd. Elk fragment heeft een opschrift, vermeldende den naam van den schrijver en van het werk, waaraan het ontleend is. Is zulk een fragment groot, dan is het verdeeld in eene inleiding (principium) en paragraphen. Titels, wetten en paragraphen zijn in de nieuwere uitgaven der Pandecten genommerd.
Het is moeijelijk te bepalen, naar welk beginsel de Pandecten zijn geredigeerd. Elk der 7 deelen behandelt dikwijls zeer ongelijksoortige onderwerpen en vormt dus geen afgerond geheel. Ook van de bestaande volgorde der boeken is de oorzaak onbekend. Sommigen meenen, dat men de orde gevolgd heeft van het Edictum perpetuum van den praetor, anderen dat men zich gehouden heeft aan die der Instituten van Gajus. Eene dergelijke onzekerheid heerschte geruimen tijd omtrent de volgorde der fragmenten in éénen titel, totdat in 1820 Fr. von Blume aantoonde, dat men in eiken titel 3 groepen onderscheiden moet, waarvan de eerste bestaat uit commentaren op de werken van Sabinus enz., — de tweede uit commentaren op het Edictum perpetuum enz., — en de derde uit de werken van Papinianus enz., terwijl eenige fragmenten, tot geene van deze 3 behoorende, eene 4de groep schijnen te vormen. In de nieuwste uitgaven der Pandecten is die volgorde door de letters S, E en P aangewezen. Het schijnt wel, dat de commissie zich in 3 of 4 subcommissiën heeft gesplitst en dat elk van deze een bepaald aantal regtsgeleerde boeken heeft geëxcerpeerd, om daarna tot de gemeenschappelijke zamensteliing van het geheele werk over te gaan.
Deze laatste heeft echter niet belet, dat men er tegenstrijdige meeningen van verschillende juristen en ook herhalingen in aantreft, terwijl men zelfs sommige fragmenten onder min juiste titels heeft geplaatst. Voorts hebben de aanhalingen uit de geschriften van oude regtsgeleerden aanmerkelijke wijzigingen ondergaan. Het aantal regtsgeleerden, wier werken geraadpleegd zijn, bedraagt 38, en dat der fragmenten 9123.
De meeste nog aanwezige handschriften der Pandecten zijn na de 12de eeuw geschreven; zij volgen de lezing (lectio vulgata), door de regtsdoctoren aan de hoogeschool te Bologna vastgesteld. Alleen het handschrift te Florence is ouder. Het werd door de burgers dezer stad in 1406 aan die van Pisa ontnomen. Volgens het verhaal hadden laatstgenoemden het in 1135 ontvangen van keizer Lotharius, die het bij de verovering van Amalfi bemagtigd had. Aanvankelijk meende men, dat dit handschrift afkomstig was van de oorspronkelijke commissie, doch bij nader onderzoek is gebleken, dat het niet vroeger dan in de 7de eeuw, dus 100 jaar na de redactie der Pandecta, kan geschreven zijn. De afwijkende lezing, welke daarin gevonden wordt, draagt den naam van „lectio Florentina”.