Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Orpheus

betekenis & definitie

Orpheus, een Grieksch dichter uit het mythische tijdperk, die tevens voor den vertegenwoordiger gehouden wordt eener afzonderlijke, in Thracië gevestigde dichterenschool, was volgens de sage een zoon van Apollo en van de muze Calliopé en ontving met Héraclês (Hércules) en Thamyris onderrigt van Linus in de dichtkunst. De oorspronkelijke zetel der sagen, die op hem betrekking hebben, was Piërië met de aloude bronnen der Muzen en het Hebrondal in Thracië. De magt van zijn gezang, begeleid door de zevensnarige lier, was zoo groot, dat hij zelfs boomen en rotsen in beweging brengen en de wildste dieren temmen kon. Toen hij zijne echtgenoote, de nymf Eurídice, door den beet eener slang verloren had, deed hij bergen en dalen van zijne klaagtoonen weêrgalmen, daalde eindelijk naar beneden in den Hades, om de zoo diep betreurde vrouw terug te halen en roerde door zijn gezang en snarenspel het hart van Perséphone, zoodat deze aan Eurídice veroorloofde, haren gemaal naar de oppervlakte der aarde te volgen, onder voor waarde, dat hij niet naar haar zou omzien vóórdat hij den aardbodem bereikt had.

Zijn ongeduld was echter grooter dan zijne zelfbeheersching, zoodat zijne echtgenoote moest terugkeeren naar den Hades. Men vindt eene voorstelling van deze nieuwe scheiding der beide echtelingen in een marmeren reliéf der Villa Albani te Rome. Men vermeldt voorts, dat Orpheus deel heeft genomen aan den togt der Argonauten. Hij vond zijn uiteinde op den Haemus, waar hij gedurende een Dionysusfeest door de razende Bacchanten werd verscheurd. Doch het hoofd en de lier van den dichter dreven op de golven van de Hebrus en voorts over de zee naar het eiland Lesbos, waar men beide bij Antissa ter aarde bestelde.

In lateren tijd maakte men van Orpheus een offerpriester, die aanmerkelijk van den dichter verschilt. Hij wordt gehouden voor den stichter der Orphici, eene omstreeks 600 jaar vóór Chr. optredende mystieke secte, welke zich wijdde aan de geheimzinnige dienst van Dionysus Zagreus en eene eigenaardige, bespiegelende godsdienstleer met pantheïstische voorstellingen en met eene ascetische levenswijs verbond. Deze secte schreef aan Orpheus de vaststelling toe van allerlei plegtigheden, bij de mystérien in gebruik, alsmede onderscheidene gedichten en geschriften, die gedeeltelijk eerst vrij laat zijn ontstaan. De eerste beginselen dezer Orphische letterkunde ontwaart men in den tijd der Pisistratiden, toen Onomácritus de liederen en sagen van Orpheus verzamelde (gedeeltelijk ook vervalschte) en zijn werk schreef over de „Orphische theologie”. Deze laatste werd ook behandeld door de peripatetische wijsgeeren Eudemus en Hiërónymus, alsmede door den stoïcijn Chrysippus, en vervolgens door de Neoplatonici. Zij bloeide vooral in Alexandrië, waar zij zoozeer zamensmolt met Egytische bestanddeelen, dat Orpheus ook in Egypte beschouwd werd als de grondlegger der mystiek. De Orphische letterkunde omvat 3 werken, die tot in het midden der 18de eeuw voor echt werden gehouden, namelijk: de „Argonautica”, een episch gedicht met mythologische verhalen, vermoedelijk in de 4de eeuw onzer jaartelling ontstaan, — 88 hymnen uit den tijd der Neoplatonici, — en de „Lithica”, een gedicht over de tooverkracht der verschillende steenen, waarschijnlijk uit de 4de eeuw na Chr. De beste uitgave van al die geschriften bezorgde Hermann in zijne „Orphica (1805)”.

< >