Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Orden

betekenis & definitie

Orden noemt men in het algemeen vereenigingen, wier leden aan zekere regels (ordines) gebonden zijn. Men heeft geestelijke en wereldlijke orden.

Tot de geestelijke behooren in de eerste plaats de monniken- en nonnenorden. Alleen zoodanige geestelijke vereenigingen dragen den naam van orden, wier leden zich door eene gelofte voor levenslang verbonden hebben tot het volgen van een bepaalden regel. Zij onderscheiden zich daardoor van andere godsdienstige vereenigingen, wier leden wel is waar tot weldadige oogmerken zamenwerken, maar geene duurzame verbindtenis sluiten; uit dit oogpunt kan men de monniken-orden beschouwen als eene Westersche instelling, door den heiligen Benedictus van Nursia gesticht. Immers, hoewel in alle kloosters van het Oosten de regel van den Heiligen Basilius is ingevoerd, en de monniken naar de stichters van hunne orden en naar hunne beschermheiligen dezelfde namen dragen, toch ontbreekt bij hen eene juiste bepaling der ordensregels.

De Orde der Benedictijnen was tot aan de 10de eeuw de eenige in het Westen, daar men zich in alle kloosters aan de regels dezer orde hield. Uit deze orde ontstonden later congregatiën, die bij den grondregel van den Heiligen Benedictus nog andere, gestrengere bepalingen voegden, en de Pausen begunstigden het ontstaan van nieuwe orden, daar zij zich te zwak gevoelden tegenover eene enkele orde. Het aanzien, dat de leden eener orde genoten, was oorzaak, dat ook wereldlijke geestelijken zich in kloosters vereenigden. Zoo ontstonden volgens den regel van den Heiligen Augustinus, die alleen de geestelijken van zijn bisdom tot een leven volgens een bepaalden regel verpligt had, de congregatiën der reguliere koorheeren, alsmede eenige monnikenorden, zooals die der Praemonstratensers, der Augustijnen, der Servieten, der Hiëronymieten, der Jezuïeten en der Brigitten. Voorts hadden de orden van bedelmonniken, in den aanvang der 18de eeuw gesticht, een grooten invloed op den loop der wereldlijke zaken.

Latere kerkvergaderingen verboden de stichting van nieuwe orden, doch daar de Hervorming groot nadeel toebragt aan de bestaande orden, begunstigden de Pausen hare vermeerdering. Daardoor ontstonden de Barnabieten, de Oratorianen, de Lazaristen, de Bartholomaeërs, de Piaristen, de Barmhartige Broeders en Zusters en de Jezuïeten. Niet dikwijls werden er zelfstandige nonnen-orden gesticht, zooals die der Hospitaal- en Ursula-nonnen, daar zij zich gewoonlijk aansloten bij de bestaande monniken-orden. Men noemde in dit geval den mannelijken tak de eerste en den vrouwelijken tak de tweede orde, en daarbij kwam later bij de meeste orden nog eene derde afdeeling (die der Tertiariërs).

Reeds te voren namelijk hadden zich bij de orden leekebroeders en leekezusters aangesloten, die, zonder de geloften af te leggen, het huiswerk in het klooster volbragten of de gemeenschap der kloosterlingen met de wereld onderhielden, of ook wel onder den naam van donaten en oblaten hun vermogen en hun geld aan de dienst der orde toewijdden. Deze toestand verkreeg door den Heiligen Franciscus van Assisi een bepaalden vorm, doordien hij de Tertiariërs als derde orde der Minorieten tot één ligchaam vereenigde, zooals men er later ook bij de orden van bedelmonniken aantreft.

De andere orden hadden aanvankelijk eene aristocratisch-republikeinsche inrigting en waren ontheven aan de regtsmagt der bisschoppen, hoewel deze allengs hun gezag over alle kloosters hunner bisdommen zochten uit te strekken. Daarentegen hadden de bedelorden eene monarchale constitutie, zoodat zij meer onafhankelijk en door haren generaal regtstreeks met den Heiligen Stoel verbonden bleven. Allengs kwamen de meeste andere orden ook tot dit stelsel. Zij worden bestuurd door een generaal, die te Rome gevestigd en aan den Paus verantwoordelijk is. Naast hem bevindt zich veelal een admónitor, die op last der orde zijne handelingen gadeslaat.

Met den generaal vormen de provincialen het algemeen kapittel, — de provincialen namelijk houden het opzigt op de kloosters der orde in de verschillende provinciën en zijn als vicarissen-generaal voorzitters der provinciale kapittels, zamengesteld uit de oversten der verschillende kloosters. Deze oversten hebben de titels van abt, prior, superior, minister, guardiaan, proost en rector, behooren volgens het canonieke regt tot de praelaten, en beraadslagen over de belangen hunner kloosters in een kapittel of convent, weshalve zij ook wel conventualen of patres genoemd worden, in tegenstelling tot de monniken van lageren rang (tratres), die de hoogere wijding nog niet hebben, de nieuwelingen en de leekebroeders. De nonnenkloosters, die niet tot eene tweede orde behooren, staan onder het regtsgezag van den bisschop, in wiens bisdom zij gelegen zijn.

Uit eene zamenwerking van monnikendweeperij en riddertrots ontstonden in de middeneeuwen de Geestelijke Ridderorden. Wèl vereenigden zich de ridders reeds vroeg met kerkelijk-christelijke bedoelingen, doch de bloei dier vereenigingen dagteekent van den tijd der Kruistogten. Hare leden verbonden zich, volgens door den Paus bekrachtigde voorschriften, niet alleen tot een gestadigen strijd tegen de ongeloovigen, maar ook tot het verleenen van gastvrijheid en tot regelmatige godsdienstoefeningen. Tot hen behoorden de Orden van Alcantara, van Avis, van Calatrava, de Duitsche Orde, die der Johannieten, der Tempelheeren enz.

De Wereldlijke Ridderorden waren eene navolging der geestelijke en werden sedert de 13de en 14de eeuw meestal door Vorsten gesticht, die daardoor de ridders aan hun persoon wilden verbinden en goede diensten beloonen. De voorwaarden der opneming waren verschillend en door de statuten der orde bepaald en de leden der orde droegen zekere onderscheidingsteekenen. Later werd het aantal orden zeer groot, en zij hielden dan ook op, werkelijke vereenigingen te zijn.

De naam der orde ging allengs over op het onderscheidingsteeken of de decoratie. Alleen aan souvereine Vorsten werd het regt toegekend om nieuwe orden te stichten. Het voornaamste gedeelte van het ridderteeken bleef nog altijd het kruis, doch dit werd versierd met sterren en linten. De Vorsten zijn steeds de grootmeesters van de ridderorden der landen, waarover zij regéren. Tot het verkrijgen van sommige orden zijn bepaalde voorwaarden gesteld, bijv. adeldom, een zeker aantal adellijke voorouders, het belijden der R. Katholieke godsdienst enz., — andere worden enkel door verdienste of gunst verkregen. Ook heeft men wel naast de ordeteekens met deze verbondene onderscheidingsteekens ingesteld, die verleend worden, waar men aarzelt de orde toe te staan.

Bij onderscheidene orden is het aantal leden vastgesteld, doch gewoonlijk heeft de Souverein de bevoegdheid, dat aantal uit te breiden. Met sommige orden is een jaargeld, met andere erfelijke of persoonlijke adel verbonden, terwijl eerlooze daden het verlies der orde kunnen veroorzaken. Bij sommige orden wordt van den gedecoreerde een eed gevraagd, en het aannemen en dragen van buitenlandsche orden mag slechts met vergunning van den Vorst des lands geschieden. Daarenboven mogt men naast sommige orden, bijv. van het Gulden Vlies, weleer geene andere orden dragen.

Vele orden hebben jaarlijks op een bepaalden dag een ordefeest, waar de ridders in ordegewaad verschijnen. De gezamenlijke orden van een land zijn naar een vasten regel gerangschikt, zoodat men gewoonlijk eerst de lagere orden moet bezitten voordat men de hoogere kan bekomen. De statistiek vermeldt, dat er 153 ridderorden zijn, verdeeld over 51 Rijken. In Beijeren en Spanje zijn er (in ieder) 13, in Pruissen 12 enz. De Keizer van Duitschland is gedecoreerd met 88 orden.

In het algemeen zijn de voornaamste Europésche orden: die van het Gulden Vlies, die van den Kouseband, die van den Olifant, die van den Zwarten Adelaar van Pruissen, de Russische Alexander Newsky-orde en de Oostenrijksche Maria Theresia-orde. De belangen eener orde zijn doorgaans toevertrouwd aan eene commissie, aan een kapittel of aan een raad. Men verdeelt de orden gewoonlijk in huis-orden, militaire orden en orden van burgelijke verdiensten.

Elke orde heeft doorgaans verschillende klassen met bepaalde onderscheidingsteekens; in het algemeen heeft men het grootkruis, gekenmerkt door een breed lint over den linker schouder en eene ster op de borst, — het kommandeurskruis, met een lint om den hals gedragen, — en het ridderkruis, met een lintje op de borst of in het knoopsgat bevestigd. Bij sommige orden, zooals bij die van den Rooden Adelaar van Pruissen, hebben de klassen enkel een rangnommer. In ouden tijd droeg men in plaats van ordelinten ook wel gouden ordeketens. Na het overlijden van den gedecoreerde moeten gewoonlijk de ordeteekens worden teruggezonden aan den raad of de commissie.

Men heeft ook orden, welke uitsluitend voor vrouwen bestemd zijn, zooals de Louize-orde van Pruissen en de orde, door Victoria van Engeland als Keizerin van Indië ingesteld (Imperial order of the Crown of India). Deze bestaan in den regel uit slechts ééne klasse. Door den Koning der Nederlanden wordt de Militaire Willemsorde en de Orde van den Nederlandschen Leeuw verleend, — voorts door hem als groothertog van Luxemburg en prins van Oranje-Nassau die van de Eikenkroon (eene Luxemburgsche huis-orde) en die van den Gouden Leeuw van Nassau.

— Omtrent orden op het gebied der bouwkunst raadplege men het artikel onder laatstgemelden naam.

< >