Orceïne (C7H802) ontstaat gemakkelijk uit het orsellinezuur, dat men voorhanden vindt in alle korstmossen (Roccella, Lecanora), die tot bereiding van orseille en lakmoes dienen, en wordt ook verkregen uit verschillende andere uit deze korstmossen gehaalde zuren en aetherische verbindingen bij drooge destillatie of bij de werking van alkaliën, alsmede bij het smelten van aloë met bijtende kali.
Zij vormt kleurlooze prisma’s, smaakt zoet, is oplosbaar in water, alkohol en aether, smelt bij 58°C. tot kristalwater, bij 86°C. voor de tweede maal, sublimeert bij 290°C., wordt in de opene lucht roodachtig, door ijzerchloride donker paars en door dampen van salpeterzuur rood, en levert bij eene gelijktijdige werking van ammoniak en zuurstof orceïne of korstmossenrood (C7H7NO3). Dit laatste is amorph, rood en moeijelijk oplosbaar in water, maar gemakkelijk in alkohol. Uit zijne purperkleurige oplossing in alkaliën doen de meeste metaalzouten onoplosbaar verflak neêrslaan. Met chloorkalk wordt het bloedrood, en men kan het door reductiemiddelen ontkleuren. Het is het hoofdbestanddeel van orseille, en de lakmoeskleurstof schijnt een oxydatieproduct van die zelfstandigheid te wezen.