Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Oldenbarneveldt (Joan van)

betekenis & definitie

Oldenbarneveldt (Joan van), een uitstekend Nederlandsch staatsman en algemeen bekend wegens zijn treurig uiteinde, werd geboren te Amersfoort den 14den September 1547. Hij oefende zich te Leuven, te Bourges, te Basel en aan verschillende Duitsche en Italiaansche hoogescholen in de regtsgeleerdheid, vestigde zich als advocaat te 's Gravenhage, werd in 1576 pensionaris van Rotterdam en behoorde tot de vertrouwde vrienden van den grooten Zwijger. Met ijver nam hij deel aan onze worsteling tegen Spanje, werd afgevaardigd naar de Unie van Utrecht, en was één der vijf staatslieden, die de Souvereiniteit dezer landen onder de vereischte waarborgen voor de vrijheid aan laatstgenoemden Vorst wilden opdragen.

Na den dood van dezen spoorde hij zijne landgenooten aan tot eene onbezwekene volharding en bevond zich aan het hoofd van het gezantschap, belast met de taak, om aan Elizabeth, koningin van Engeland, en Hendrik III, koning van Frankrijk, de souvereiniteit der Nederlanden aan te bieden. Toen deze werd van de hand gewezen, bewerkte hij, dat prins Maurits benoemd werd tot stadhouder van Holland en Zeeland, en aanvaardde voorts de betrekking van raadpensionaris van Holland, alzoo die van leidend minister van het magtigste gewest en derhalve van de geheele jeugdige Republiek. Hij verzette zich als zoodanig tegen alle willekeurige maatregelen van Leicester (Leshter) en haalde zich daardoor den haat op den hals van den Hervormden clerus, die genoemden vreemdeling als een beschermheer huldigde. Intusschen bestuurde hij met vaste hand en tevens met de grootste schranderheid en omzigtigheid de belangen van den Staat, regelde met ongemeenen ijver de geldelijke, buitenlandsche en koloniale belangen en legde de grondslagen voor de algemeene welvaart van de burgers der Republiek. Hij stond dan ook aan het hoofd der Republikeinsche partij, welke vooral gesteund werd door de patricische gemeentebesturen der Hollandsche steden. Inmiddels was hij geenszins een vijand van het Huis van Oranje, daar hij de benoeming van prins Maurits tot stadhouder in andere gewesten en tot kapitein-generaal bevorderde. Nadat echter ons verzet tegen Spanje voldoende vruchten der onafhankelijkheid gedragen had, bewerkte hij, doordrongen van de zegeningen des vredes, het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (1609). Dit strookte weinig met de wenschen van den krijgshaftigen prins Maurits, die welligt niet ten onregte aan het afdwingen van een bepaalden eindvrede de voorkeur gaf.

Daarenboven kwam Oldenbarneveldt, gesteund door de magtige souvereiniteit van Holland, ernstig op tegen de heillooze twisten der Arminianen en Gomaristen. Daardoor haalde hij zich het ongenoegen op den hals der Generale Staten, alsmede den haat van het Oranjegezinde volk, dat zijne godsdienstige onpartijdigheid afkeurde en de beslissing over de stelselmatige vraagstukken opgedragen wilde zien aan eene Synode, wier gezag door een ontwikkeld man als Oldenbarneveldt niet werd erkend. Met hardnekkigheid volhardde nu Oldenbarneveldt aan het hoofd der Staten van Holland in zijn verzet tegen de Generale Staten, die steun zochten en op grond van den door hem afgelegden eed ook vonden in prins Maurits, zoodat Oldenbarneveldt, dienaar veler gevoelen de perken zijner bevoegdheid overschreed, den 28sten Augustus 1618 op hun last in hechtenis werd genomen en voor eene buitengewone regtbank van 24 door hen benoemde regters gesteld. Te vergeefs bestreed de grijze staatsman met kracht en klem de bevoegdheid van zulk eene regtbank, wier leden grootendeels tot zijne verklaarde tegenstanders behoorden. Vruchteloos waren de bemoeiingen van den Franschen gezant, om den gevangene aan het dreigend gevaar te onttrekken, en even weinig baatten de verzoekschriften van de bloedverwanten des beschuldigden. Den 12den Mei 1619 werd het doodvonnis over hem uitgesproken.

Oldenbarneveldt en zijne betrekkingen waren te fier om genade te vragen voor een in hun oog geheel onschuldige, en daar de genade ook niet verleend werd door de bevoegde magt, moest hij als tweeen-zeventigjarig grijsaard het schavot beklimmen en door beulshanden sterven. De Staten van Holland, in hun resolutieboek zijn sterfdag vermeldende, voegden er bij: „Hij was een man van grooten bedrijve, besoigne, memorie en directie, ja singulier in alles”. — Zijne zonen Willem en Reinier, bij den dood van hunnen vader vervallen verklaard van hunne ambten en bedieningen, verbonden zich heimelijk met de Arminianen, om den dood van hunnen vader te wreken. Willem nam deel aan eene zamenzwering tegen het leven van den Stadhouder, waarvan Reinier hem vruchteloos poogde terug te houden. De aanslag werd echter ontdekt en Reinier gevangen genomen en onthoofd, terwijl Willem naar het buitenland ontsnapte. — Het laatste werk, dat over den Raadpensionaris geschreven werd, is het merkwaardige boek van Motley: „Life and death of John of Barneveld (1873, 2dln)”, gevolgd door: „Maurice et Barneveld (1875)” van Groen van Prinsterer. Het laatste woord over dit regtsgeding is nog geenszins gesproken, maar terwijl de gevoelene verdeeld zijn over de meerdere of mindere schuld van Oldenbarneveldt, achten allen zonder onderscheid het een gruwel, dat de gestelde magt in die dagen een zoo verdienstelijken staatsman op zoo hoogen leeftijd door beulshanden deed ombrengen.

< >