In het Latijn Viadrus, in het middeneeuwsch Latijn Odagra en in het Slawisch Vjodr en Odra, eene der voornaamste rivieren van Duitschland, ontspringt in Moravië op het Odergebergte, een zuidelijken uitlooper der Sudeten, 20 Ned. mijl ten noordoosten van Olmütz, 627 Ned. el boven de oppervlakte der zee, uit een poel van den Liselberg. Door onderscheidene beken versterkt, bereikt zij weldra in haren zuidoostelijken loop het Oostenrijksch-Silézisch vorstendom Troppau, keert vervolgens naar Moravië terug en wendt zich in de kloof Prerau-Oderberg, welke de Sudeten van de Carpathen scheidt, noordoostwaarts.
Nadat zij op haar linker oever de Oppa ontvangen heeft, vormt zij de grenzen tusschen Silézië en Moravië en na het opnemen der Ostrawiza de grenzen tusschen Pruissisch en Oostenrijksch Silézië en gaat, na zich met de Olsa of Elsa te hebben vereenigd, noordwaarts voortschrijdend beneden het stadje Oderberg geheel op Pruissisch grondgebied over, waar zij door de provinciën Silézië, Brandenburg en Pommeren kronkelt. Hare hoofdrigting is aanvankelijk noord westwaarts en van Frankfort af noordwaarts. Bij Ratibor in Silézië wordt zij voor kleine en bij Oppeln voor grootere schepen bevaarbaar;, bij Breslau, waar zij eene breedte bezit van 176 Ned. el, draagt zij schepen met eene laadruimte van 200 ton. Nadat zij de provincie Brandenburg bereikt heeft, vormt zij onderscheidene eilanden. In het arrondissement Potsdam is zij door het Finowkanaal (69 ½ Ned. mijl lang) met de Havel en op eenigen afstand van Frankfort door het Müllroserkanaal (24 Ned. mijl lang) met de Spree verbonden. Tusschen Göritz en Reitwein komt zij in het Oderbruch, dat zich tot Oderberg uitstrekt, 56 Ned. mijl lang en 12—13 mijl breed is, en zich door ongemeene vruchtbaarheid onderscheidt. In het noordelijke gedeelte van het Oderbruch vormde zij weleer eene groote bogt, die echter in 1747—1753 door den aanleg van het Oderkanaal is afgesneden, zoodat men die rivierkromming in land herscheppen kon.
Kort daarop breekt de Oder door den Noord-Duitschen landrug en bereikt beneden Schwedt de provincie Pommeren, welke zij in Vóór- en Achter-Pommeren verdeelt. Boven Garz splitst zij zich in 2 armen, van welke de westelijke zich onder den naam van Grosze Reglitz of Zollstrom, naar Greifenhagen wendt en tusschen Stettin en Damm zich uitstort in het Meer van Damm, terwijl de westelijke den naam van Oder behoudt en gedurende zijn loop naar Stettin door onderscheidene zijtakken met de Grosze Reglitz in verband staat. Een tak, welke boven Stettin de eigenlijke Oder verlaat, noemt men de Kleine Reglitz en kleinere takken, zooals de Parnitz, de Dunsch en de Schwantestroom, brengen hunne wateren naar het Meer van Damm. De afvoerrivier van dit laatste, de Damansch, waarin de Ihna zich uitstort, vereenigt zich weder met de hoofdrivier, en deze stroomt dan met 3 armen, de Jasenitzsche Vaart, de Groote Strewe en de Kleine Strewe (regts) in het Papenwater en daarna in het Stettiner of Pommersche Haff, hetwelk door de eilanden Wollin en Usedom van de Oostzee gescheiden is, maar hiermede door de Diemenow, Swine en Peene gemeenschap heeft. Het stroomgebied van de Oder heeft eene uitgebreidheid van 2400 geogr. mijl; het is door de Sudeten van dat der Elbe en Donau gescheiden.
De Oder heeft eene lengte van 900 Ned. mijl. Aan weêrszijden ontvangt zij, behalve de reeds genoemde, een groot aantal zijrivieren. Van de steden, welke zij bespoelt, vermelden wij, in Oostenrijk: Odrau, — in Silézië: Ratibor, Kosel, Oppeln, Brieg, Ohlau, Breslau, Steinau, Groszglogau, Beuthen en Neusalz, — in Brandenburg: Krossen, Frankfort, Küstrin en Schwedt. — en in Pommeren: Garz, Greifenhagen en Stettin. Wij zien de rivier eerst bij hare komst op Pruissisch grondgebied aan beide zijden door boschrijke hoogten gezoomd. Voor 't overige kronkelt zij meestal door vlakten en moerassen en slechts hier en daar naderen heuvels tot haren oever, zooals bij Krappitz, waar zich de Annaberg verheft, bij Krossen, waar wijngaarden de heuvelhellingen versieren, verder naar beneden, waar zandheuvels de rivier tot Frankfort vergezellen en eindelijk tusschen Hohensathen en Stettin, waar zij een weg door den Noord-Duitschen landrug baant. De diepte van de Oder is in het algemeen gering; zij bedraagt bij lagen waterstand boven Glogau slechts 0,9 en van hier tot Ratibor slechts 1 Ned. el. Hare breedte is bij Ratibor ruim 30, bij Oppeln 73, bij Brieg 132, bij Breslau 176 en in het Oderbruch 250 Ned. el.
Haar verval is aanzienlijk, inzonderheid in Silézië, waar het op 1 geogr. mijl meer dan 3 Ned. el bedraagt, doch bij Schwedt verheft zich haar waterspiegel slechts nog 2 Ned. palm boven de oppervlakte der zee. Het aanzienlijk verval en de opneming van onderscheidene bergstroomen, die bij het smelten der sneeuw of bij aanhoudende regens een hoogen waterstand en gevaarlijke overstroomingen doen ontstaan, zijn oorzaak, dat men haar alleen door aanwending van groote kosten bevaarbaar kan houden. Toch is de scheepvaart er in den zomer wegens gebrek aan water eenigen tijd gestremd. Men vangt er veel visch, vooral in de nabijheid van Stettin. Van deze stad af is zij voor zeeschepen bevaarbaar. Haar voornaamste haven, tevens de handelshaven van Stettin, bevindt zich bij Swinemunde op het eiland Usedom. Men vervoert langs de Oder vooral steenkolen, graan, hout en steenen. Op vele plaatsen heeft men bruggen over de rivier gelegd, maar van de voormalige Odervestingen zijn alleen Glogau en Küstrin bewaard gebleven.