Onder dezen naam vermelden wij:
Adrianus Marius Nicolaï, een zoon van Nicolaas Everardi (zie aldaar), een verdienstelijk regtsgeleerde en beoefenaar der Latijnsche dichtkunst. Hij volgde in 1541 zijn vader op als lid van den raad van Mechelen, werd in 1543 raadsheer en in 1546 kanselier in het Hof van Gelderland, nam zitting in den Raad van Beroerten, en overleed te Brussel den 19den Maart 1568. Hij gaf de gedichten van zijn broeder Janus Secundus in het licht en leverde zelf: „Elegiarum libri II”, — „Epigrammatum liber”,— „Epistolarum liberunus”, — en „Satyra una”. Die gedichten zijn in 1612 door Bonaventura Vulcanius uitgegeven.
Christoph Friedrich Nicolaï, een boekhandelaar en verdienstelijk Duitsch schrijver, geboren te Berlijn den 18den Maart 1733. Hij legde te Frankfort aan de Oder zich toe op den boekhandel en bestudeerde tevens met grooten ijver de werken van klassieke schrijvers. Na zijn terugkeer te Berlijn (1752) trad hij als schrijver op met „Briefe über den jetzigen Zustand der schonen Wissenschaften (1756)”. Zijne rigting bragt hem in aanraking met Lessing en Mozes Mendelssohn, zoodat zij elkander bij den gemeenschappelpken arbeid ondersteunden. Terwijl de verdere uitgave van de „Bibliothek der schonen Wissenschaften (1757—1758, 4 dln)”, door Mendelssohn begonnen, aan hunnen vriend Weisze werd toevertrouwd, stichtten zij met Lessing de „Briefe, die neueste Deutsche Litterator betreffend (1759—1765, 24 dln)”. Daarna bragt Nicolaï het plan van eene „Allgemeine Deutsche Bibliothek (1765—1792, 106 dln)” ten uitvoer.
Deze werd vervolgd in de te Kiel verschijnende „Neue deutsche allgemeine Bibliothek”, die van het 50ste deel af weder door Nicolaï geredigeerd werd en in 1805 een einde nam. Dit tijdschrift werkte aanvankelijk gunstig ter ontwikkeling van de Duitsche letterkunde, totdat zijne scherpe critiek door hare kilheid wrevel wekte. De „Topographisch-historische Beschreibung von Berlin und Potsdam (1769; 3de druk, 1780, 3 dln)” is voor die dagen een meesterstuk, en zijne „Charakteristische Anekdoten von Friedrich II (1788—1792, 6 afi.)” hebben historische waarde. In de „Freimüthige Anmerkungen über des Ritters von Zimmermann Fragen über Friedrich den Groszen (1791—1792, 2 dln)” handhaafde Nicolaï zijn roem als scherpzinnig beoordeelaar. Ook schreef hij den veelgelezen roman: „Leben und Meinungen des Herrn Magisters Sebaldus Nothanker (4de druk, (1799)”, — voorts: „Geschichte eines dicken Mannes (1794, 4 dln)”, — „Beschreibung einer Reise durch Deutschland und die Schweiz (1781; 3de druk, 1788—1796,12 dln)”, enz. Hij overleed te Berlijn den 8sten Januarij 1811. — De componist Otto Nicolaï, geboren te Königsberg den 9den Junij 1810 en overleden als hofkapelmeester te Berlijn den 11den Mei 1849, schreef eene reeks van opera’s, van welke vooral „Die lustigen Weiber von Windsor” vermelding verdienen.