Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Neus

betekenis & definitie

Neus (Nasus) noemt men zoowel den uitwendigen neus als de daarachter gelegene holte. De eerste bestaat uit den neuswortel, den neusrug, de punt van den neus en de neusvleugels. Aan het onderste gedeelte vindt men 2 eironde, door een tusschenwand gescheidene neusgaten.

Het bovenste gedeelte wordt door de neusbeenderen en het onderste door de neuskraakbeenderen gesteund; ook de tusschenwand bestaat van boven uit been (het ploegbeen) en aan de onderzijde uit kraakbeen. De vorm van den uitwendigen neus is veelal kenmerkend voor de verschillende menschenrassen: men ziet den haviksneus bij het Caucasische ras, den stompneus bij het Aethiopische en Mongoolsche en den wipneus bij het Maleische.

De neusholte heeft een zeer zamengestelden vorm, waartoe 11 beenderen behooren. Zij wordt omgeven door het voorhoofdsbeen, het zeef been, het wiggebeen, de traanbeenderen, de neusbeenderen, de bovenkaaksbeenderen en de gehemeltebeenderen. Door het ploegbeen wordt zij in 2 helften gescheiden, en in elk van deze vindt men 3 neusschelpen, waarvan de bovenste 2 gedeelten van het zeef been zijn, terwijl de onderste een zelfstandig been is. In fig. 1 is de wand van de regter neusholte, van binnen gezien, voorgesteld. Men aanschouwt hier de onderste schelp u, de middenste m en de bovenste o. De ruimte beneden de onderste schelp noemt men de onderste en die, welke daarboven gelegen is, de bovenste neusopening. In fig. 2 ziet men beide deelen der neusholte met de schelpen in doorsnede, en wel volgens de loodlijn van fig. 1. Men ontwaart er de onderste (w) en de middenste (m) neusschelp, terwijl de bovenste niet zigtbaar is; deze namelijk ligt te ver achterwaarts, dus buiten de doorsnijding. Bij het achterste gedeelte der onderste neusopening (bij t, fig. 1) ziet men de Eustachiaansche buis, die van het oor komt, namelijk eene met een slijmvlies bekleede buis, die de mondholte met de trommelholte van het inwendig oor in gemeenschap brengt.

Voorts stort in de onderste neusopening de traanbuis zich uit, eene naauwe buis, die naar boven loopende zich tot tranenzak uitzet, welke met het bindvlies van het oog in verband staat. De neusholte heeft voorts gemeenschap met verschillende holten, zooals de voorhoofdsholte (s, fig. 1), de bovenkaaksholte (hol van Highmor), de wiggebeensholte Qc, fig. 1) enz. Al die holten zijn, evenals de neusholte, met een slijmvlies bekleed. Dit laatste is in de neusholte als reukvlies vrij dik en van fijn vertakte vaten en zenuwen voorzien. Die zenuwen behooren grootendeels tot de reukzenuw, welke er door de zeefplaat uit de hersenen in afdaalt. Ook verspreidt zich daarin een tak van het vijfde zenuwpaar, welke dient tot gewaarwording van mechanische prikkels, zoodat zij de zetel is der nieskitteling.

De neus is hoofdzakelijk het werktuig van den reuk. Om riekende dampkringsdeeltjes met de reukzenuw in aanraking te brengen, is het neusslijmvlies vochtig en zijne oppervlakte door het tusschenschot en de neusschelpen veelvuldig gevouwen, weshalve de riekende deeltjes eene groote oppervlakte vinden. Daarenboven is de neus het voorste ademhalingsorgaan. Wanneer wij den mond gesloten houden, geschiedt de in- en uitademing door den neus. De inademing door den neus is voor ’s menschen gezondheid van groot belang. De kilheid der lucht wordt er door verzacht en de schadelijke stoffen, in den dampkring aanwezig, worden er door het slijmvlies teruggehouden, zoodat een en ander tot behoedmiddel strekt tegen longaandoeningen. Vooral is het van belang, om zich gedurende den slaap het ademhalen door den neus tot eene gewoonte te maken.

De ontwikkeling van het reukorgaan bij den mensch is, in vergelijking met andere zintuigen, zeer traag. De neusholte wordt bij het embryo eerst laat gevormd, en het reukvermogen ontstaat eerst tegelijk met de komst der tanden, terwijl het pas met de ademhalingswerktuigen tot rijpheid komt. Bij de ongewervelde dieren heeft men tot nu toe geen reukorgaan ontdekt, maar wel bij de visschen, amphibieën, vogels en zoogdieren. Bij vele van deze laatsten is het veel meer volmaakt dan bij den mensch. De ontleedkundige vorm is bij verschillende dieren zeer verschillend, doch bezit steeds denzelfden grondvorm, namelijk de uitbreiding der reukzenuw over eene aanmerkelijke oppervlakte.

Tot de ziekten der neusholte behooren de ontsteking (coryza), verschillende zweeren, woekeringen van het slijmvlies (polypen). Neuszweeren, dikwijls een gevolg van syphilis en van klieraandoening, verwoesten wel eena een groot gedeelte van den neus, doch deze kan dikwijls door rhinoplastiek worden hersteld. Een algemeen verschijnsel is neusbloeding, door verettering of scheuring der slijmvliesvaten ontstaan. Congestie naar het hoofd wordt wel eens door eene neusbloeding genezen. Eene gewone neusbloeding kan men in den regel door middel van koud water tot stilstand brengen. Verkoudheid gaat veelal vergezeld van ontsteking van het slijmvlies van den neus en ook wel van ontsteking van het slijmvlies der reeds genoemde, aangrenzende holten.