Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Nero

betekenis & definitie

Lucius Domitius Nero, na de adoptie Nero Claudius Drusus, Romeinsch Keizer van 54 tot 68 na Chr., werd geboren den 15den December 37 te Antium. Hij was een zoon van Lucius Domitius Ahenobarbus en van Agrippina, eene dochter van Germanicus, verloor zijn vader toen hij 3 jaar oud was en ontving, nadat zijne moeder door haren broeder, keizer Caligula, verbannen was, tot aan haren terugkeer op vergunning van Claudius, zijne opleiding bij zijne tante Lepida. Nadat Agrippina met Claudius gehuwd was, spande zij al hare krachten in om den zwakken Keizer, die zelf een zoon had, namelijk Britannicus, te bewegen, dat hij haren zoon tot opvolger zou benoemen, daar zij zelve heerschappij wenschte te voeren. Het gelukte haar dan ook, het zoo ver te brengen, dat Nero in 50 door Claudius geadopteerd (als zoon aangenomen), in 51 met de dochter van Claudius verloofd, in 53 met deze in den echt verbonden en door velerlei eerbewijzen aan Britannicus voorgetrokken werd, terwijl zij zich tevens verzekerde van den bijstand der Praetorianen.

Toen zij alzoo alles had voorbereid, bragt zij Claudius door vergif om het leven. Nero werd nu door de Praetorianen tot Keizer uitgeroepen, en vervolgens door den Senaat erkend. In den beginne gehoorzaamde hij aan de leiding van zijn leermeester, den wijsgeer Seneca, en van Burrus, den bevelhebber der Praetorianen. De eerste jaren van zijn bestuur waren dientengevolge zegenrijk voor het land, hoewel hij reeds in 55 Britannicus door vergif liet dooden, hiertoe aangespoord door Agrippina, die de heerschappij in plaats van in hare handen in die van Seneca en Burrus zag en in hartstogtelijke woede de bedreiging uitsprak, dat zij Britannicus op den troon zou helpen. Met het jaar 59 echter neemt de onafgebroken reeks van zijne wreedheden en uitspattingen een aanvang. In dat jaar liet hij zijne moeder, in 62 zijne gemalin Octavia om het leven brengen, — in 64, nadat Rome door een geweldigen brand in asch gelegd was, beschuldigde hij de Christenen van dit feit en deed hen op de wreedste wijze doodmartelen, — en toen het in 65 bleek, dat eene zamenzwering tegen hem was gesmeed, rigtte hij een vreeselijk bloedbad aan, waarbij ook Seneca het leven verloor. Schaamteloos gaf hij zich over aan de ergste losbandigheden, om zijne lage lusten te bevredigen. Hij verklaarde, dat zijne voorgangers op den troon niet geweten hadden, wat hun te doen stond.

Hij ontzag noch zijne eigene eer, noch die van anderen, om alles aan te grijpen, wat hem naar zijne meening eenig genot verschaffen kon. Daarenboven bezat hij eene groote mate van ijdelheid. Hij maakte verzen en deed aan de muziek, aan de schilder- en beeldhouwkunst. Inzonderheid zocht hij als overwinnaar bij de wedrennen, als zanger en als tooneelspeler te schitteren. Eerst spreidde hij zijne vermeende talenten ten toon in beslotene kringen en vervolgens in het openbaar. In 59 stichtte hij de „Juvenalia” en in 60 de „Neronia” of regelmatig terugkeerende feestspelen, welke hem gelegenheid gaven, om als beoefenaar der schoone kunsten op te treden. In 66 begaf hij zich zelfs naar Griekenland, om ook daar als wedrenner en zanger den eerekrans te behalen. Zijne verregaande ijdelheid bewoog hem voorts, te Rome een paleis (Domus aurea) te bouwen, hetwelk er een groot gedeelte van de stad besloeg, en het op eene verkwistende wijze te doen versieren.

Dit gebouw werd evenwel niet voltooid, evenmin als het plan om de landengte van Corinthe door te graven. De voorspoedige oorlogen, welke onder zijn bestuur in Armenië, Brittannië, Duitschland en Judaea werden gevoerd, getuigen van het beleid zijner veldheeren Suëtonius Paulinus en Córbulo, zonder iets bij te dragen tot zijn roem. Na zijn terugkeer uit Griekenland barstte eindelijk in 68 de algemeene ontevredenheid los in Gallia Narbonensis, en Galba werd door de aldaar aanwezige legioenen tot imperator uitgeroepen. Toen Nero zich verlaten zag door de Praetorianen, nam hij de vlugt naar het landgoed van den vrijgelaten slaaf Phaon en bij het berigt, dat de Senaat hem als een vijand des Vaderlands des doods schuldig had verklaard, liet hij zich den 11den Junij door een vrijgelatene doorsteken. Zijne laatste woorden waren: „Welk een groot kunstenaar komt in mij om het leven!” Hij was de laatste van het geslacht Julius Claudius der Caesars. Zijne levensgeschiedenis werd door Suëtonius beschreven. Eene dichterlijke voorstelling van dien ijdelen en uitzinnigen wreedaard werd geleverd door Robert Hameling in „Ahasver in Rom.”

< >