Nebucadnezar, volgens de Babylonische opschriften Nabakoedoenoessoer, koning van het tweede Babylonische rijk, bragt dit laatste tot zijn hoogsten bloei. Hij was de zoon van Nabopolassar, overwon in 605 vóór Chr. den Egyptischen koning Necho bij Karchemis, beklom voorts in 604 na den dood zijns vaders den troon, onderwierp Syrië aan zijne heerschappij en maakte in 600 den Israëlietischen koning Jojakim schatpligtig. In 597 ondernam hij een nieuwen togt tegen Juda en bragt de bloem der bevolking, te zamen ruim 10000 personen, naar Babylon in ballingschap. Toen Zedekia, de opvolger van Jojakim, in 588 afvallig werd, veroverde Nebucadnezar bij een derden togt naar Judéa de stad Jerusalem (586), verwoestte haar, beroofde Zedekia van het licht der oogen en deed het overschot van het Joodsche volk gevankelijk wegvoeren.
Gedurende 13 jaren belegerde hij te vergeefs de stad Tyrus, doch de Tyriërs erkenden in 573 bij verdrag zijne souvereiniteit. Nu besteedde de Koning al zijne kracht aan de beveiliging van zijn rijk en aan de bevordering van de welvaart der inwoners. Hij herstelde en verbeterde het kanaalstelsel des lands, deed tot regeling der overstroomingen het groote waterbekken Sepharvain graven, ondersteunde den handel en stichtte Teredon aan den mond van de Euphraat. Tot versterking van zijn rijk bouwde hij den grooten Babylonischen muur tusschen de Euphraat en de Tigris, alsmede dien rondom Babylon (50—60000 Ned. el lang, 60 hoog en 12 breed), en versierde zijne residentie met prachtige paleizen en met hangende tuinen voor zijne Medische gemalin Amyite. Na eene roemrijke regéring van 43 jaar overleed hij in 561, en werd opgevolgd door zijn nietsbeteekenenden zoon Evilmerodach.