Natal, eene Britsche kolonie aan de oostkust van Zuid-Afrika, strekt zich uit van de kust van Oemtamfoela in het zuiden tot aan den mond der Toegela (29°10' Z. B.) in het noorden, en westelijk tot aan het Kathlamba-gebergte. Zij grenst in het oosten aan den Indischen Oceaan, in het zuiden aan het land der Vrije Kaffers, in het westen aan dat der Basoeto’s en aan de Oranje-republiek en in het noorden aan het Zoeloe-land en aan de vroegere Transvaal-republiek. Het belangrijkst gebergte is er de Kathlamba of het Drakengebergte, hetwelk er den rand der Afrikaansche hoogvlakte vormt en overschreden wordt door den Van Reenen-pas (1650 Ned. el hoog) en den De Beerpas (1720 Ned. el hoog). Alle rivieren en beken, welke er den bodem besproeijen, zijn van deze bergen afkomstig en stroomen zuidoostwaarts naar den Indischen Oceaan.
De Toegela heeft er een waterval, die bijna 700 Ned. el hoog is, terwijl er onderscheidene andere watervallen gevonden worden. Van de overige rivieren vermelden wij: De Oemsimkoeloe, de Oemkamasi, de Oemgeni en de Oemwoti. De meeste van deze bevatten goud, maar geene enkele is bevaarbaar. Het grondgebied der kolonie heeft eene oppervlakte van ruim 837 geogr. mijl. Binnen hare grenzen vindt men eene groote verscheidenheid van fraaije landschappen en een zeer verschillend klimaat. Van het gebergte tot aan zee heeft men er 4 terrassen, van welke het hoogste zich gemiddeld 1200, het volgende 600 en het derde 250 Ned. el boven den zeespiegel verheft. Na dit laatste bereikt men het vruchtbare kustgewest met koffij-, suiker- en bananen-plantaadjes. Die verschillende hoogte van den bodem is oorzaak van de verscheidenheid van klimaat, welke zoo groot is, dat het des winters op het bovenste terras des nachts vriest, terwijl aan de kust de zomer voortduurt.
Het is er winter van April tot September, en de thermometer daalt alsdan op het middenste terras tot + 7°C., terwijl hij des zomers wel eens + 34° C. aanwijst. Ofschoon men er geene eigenlijke wouden aantreft, ontbreekt het er niet aan fraaije en nuttige houtsoorten. Ook zijn in het voorjaar de meeste boomen met kleurige bloemen getooid. Tot de beste houtsoorten behooren er het geelhout (Taxus elongata), het stinkhout (Laurus bullata), het ijzerhout en het ebbenhout. Tegen het einde van September, na het drooge jaargetijde, steken de inwoners er uitgestrekte velden in brand, en uit de asch ontluiken na de eerste regenbuien velerlei bolgewassen, leliën en amaryllissoorten. Men verbouwt er suikerriet, katoen, koffij en bananen, en op hooger gelegen landen alle Europésche kweekplanten. Ook vindt men er de Europésche huisdieren, — in de noordelijke deelen vooral schapen, die eene uitmuntende wol leveren. De leeuwen en olifanten zijn er reeds lang verdwenen, maar men heeft er nog luipaarden en verschillende soorten van antilopen.
Talrijk zijn er de vergiftige slangen, en eene ware landplaag vormen er de termieten en tieken. Somtijds heerscht er eene groote droogte, die geheele kudden van gebrek doet omkomen, terwijl nachtvorsten er weleens de keerkringsgewassen bedreigen. Het aantal inwoners bedraagt er ongeveer 300000; de helft van deze vormen inboorlingen, Kaffers uit de stammen der Amakosa, en der Amazoeloe. Natal is verdeeld in 12 districten, en de hoofdplaats is Pietermaritsburg, waar zich de zetel van den gouverneur bevindt. De belangrijkste uitvoerartikelen zijn er koloniale waren, zooals: suiker, katoen en wol, — voorts: huiden, ivoor, struisvederen, arrowroot, koffij en zuidelijke vruchten. In 1875 bedroeg de waarde van den invoer bijna 600000 en die van den uitvoer ruim 500000 pond sterling.
De kust van Natal werd in het laatst van December in 1494 door Vasco de Gama ontdekt en wegens het Kerstfeest (Natalis dies) met dien naam bestempeld. Omstreeks 1575 landde er de Portugees Perastrello zonder er evenwel eene kolonie te stichten. Deze werd er eerst gevestigd door de Nederlanders in 1719, doch zij verdween na korten tijd. Ook die van den Engelschen luitenant Farewell, in 1824 verrezen, had geene duurzaamheid. Eerst in 1834 vestigden er zich weder eenige Engelschen. Kapitein Gardiner doorkruiste het volgende jaar het land in verschillende rigtingen, knoopte vriendschappelijke betrekkingen aan met Dingaan, koning der Zoeloekaffers, en ontving van dezen een stuk land ter grootte van 500 geogr. mijl. Hij stichtte Port d'Urban en deed de kolonie verrijzen onder den naam van republiek Victoria.
Vruchteloos echter rigtte hij tot de Britsche regéring het verzoek, om den nieuwen Staat als Engelsche kolonie in bezit en in bescherming te nemen. Gardiner verliet haar in 1838, waarna zij allengs werd opgeheven. Intusschen verschenen er voor en na onderscheidene troepen ontevreden Boeren (Kapenaars van Nederlandschen afkomst), behaalden onder Pieter Retief, Gerrit Maritz en Andréas Pretorius onderscheidene overwinningen op de Zoeloekaffers en legden er de grondslagen voor Pietermaritzburg. Deze kolonie, de „Bataafsch-Afrikaansche Maatschappij” geheeten, ontwikkelde zich voorspoedig en plaatste zich onder de hoede van den Koning der Nederlanden. In 1840 echter ontzeide de gouverneur van de Kaap aan de Boeren het regt, om te Natal een onafhankelijken Staat te vestigen, waarna in 1842 de vijandelijkheden een aanvang namen, zoodat het grondgebied van Natal aan de Britsche souvereiniteit onderworpen werd en de Boeren meerendeels de wijk namen naar de Vaal- en Oranjerivier. De pogingen tot verzoening, in 1848, door den gouverneur Harry Smith aangewend, kwamen in zoover te laat, dat zij de landverhuizing niet meer konden verhinderen, maar hadden toch de uitwerking, dat de achtergeblevene Boeren zich gewillig en tevreden onderwierpen aan het Britsch gezag.