Nagell (Anne Willem Carel, baron van), heer van Ouden en Nieuwen Ampsen, een Nederlandsch staatsman, geboren te ’s Gravenhage den 4den Januarij 1756, studeerde te Leiden en werd achtervolgens edelman bij Willem V, burgemeester van Zutfen, lid der ridderschap van Gelderland, extraordinaris gecommitteerde bij de Staten-Generaal, commissaris-generaal der convoijen en licenten en buitengewoon ambassadeur aan het Engelsche Hof.
Uit laatstgenoemde betrekking ontving hij; als ijverig Prinsgezinde, in 1795 zijn ontslag, doch hij bleef in Engeland, daar de regéring der Bataafsche Republiek wegens zijne weigering om aan haar te gehoorzamen beslag had gelegd op zijne goederen.
Hij stond er in dienst van het Huis van Oranje, bezocht in 1802 Nederland ter regeling van zijne zaken en keerde in 1803 voor goed derwaarts terug, zich vestigende op Ampsen. Tot 1811 bleef hij buiten betrekking, maar in dat jaar benoemde Napoleon hem tegen zijn zin tot lid van den raad van het departement Binnen-IJssel.
Bij de herstelling onzer onafhankelijkheid in 1813 werd hij weder commissaris-generaal van convoijen en licenten en in het volgende jaar minister van Buitenlandsche Zaken. Hij was voorzitter van de vergadering van Notabelen te Amsterdam tot invoering der Grondwet, werd kamerheer in buitengewone dienst en ontving, behalve het grootkruis van den Nederlandschen Leeuw, onderscheidene buitenlandsche orden. In 1823 nam hij zijn ontslag als minister, hield meestal op Ampsen bij Lochem zijn verblijf, werd lid der Provinciale Staten van Gelderland, en overleed te ’s Gravenhage den 6den February 1851.