Nagelkruid (Geum L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Rosaceën en uit de afdeeling der Dryadeën. Het omvat overblijvende planten met een sterk ontwikkelden wortelstok, met vindeelige, onregelmatige wortelbladeren, drielobbige stengelbaderen en gele, roode of roodgele bloemen. De kelk heeft 5 slippen en een dergelijken bijkelk.
De bloemkroon bestaat uit 5 bloembladen, — het aantal meeldraden is meestal grooter dan 20, — en de stamper staat op het vruchtbeginsel, is vaak behaard en wordt na den bloeitijd grooter. Bij sommige soorten is hij in het midden geknikt, doch bij andere niet. De vruchten zijn droog en behaard, en vormen op een rolrond-kegeligen vruchtbodem eene enkele massa. Het gewone nagelkruid (G. urbanum L.) heeft een korten wortelstok met lange wortels, voorts met overblijfsels van oude stengels en bladeren. Men ziet op zijne doorsnede een gelen dwarsnaad, welke op dunne schijfjes doorschijnend is. De gele houtbundels staan vrij digt bij elkander.
De bast is dun en roodachtig bruin. De wortels hebben in het midden eene 3tot 5-stralige ster van mergstralen. De stengel wordt 3 tot 9 Ned. palm hoog; hij is rood, gestreept en behaard. De onderste bladeren zijn langgesteeld, rond, driehoekig, niervormig en gekerfd, en de volgende 3-lobbig, — voorts de bovenste 3-deelig of vindeelig. Dit geldt ook van de stengelbladeren, welke daarenboven van steunblaadjes voorzien zijn. De bloeiwijze is een zeer armelijk bijscherm, dat zich ongelijkmatig ontwikkelt. De kelktoppen zijn driehoekig, en de bloembladeren iets korter dan de kelkslippen en donker geel van kleur.
De stamper is in het midden of iets lager geknikt en onbehaard. De wortel riekt naar kruidnagelen. Men vindt deze plant in geheel Europa en ook in ons Vaderland op beschaduwde plaatsen. Wij geven hierbij in fig. 1 eene afbeelding van deze plant, namelijk: in a, van een afgesneden wortelstok in b, beide op der natuurlijke grootte, in c van een meeldraad op 8-voudige grootte, in d van eene vrucht op 3-voudige grootte en in e van een vruchtbodem met 3 vruchten in natuurlijke grootte.
Voorts voegen wij er in fig. 2 de afbeelding bij van eene verscheidenheid (G. urbanum umbrosum), en wel in a van een stengel, in b van een wortelblad, beide op ⅓de der natuurlijke grootte, en in c van eene vrucht op 4-voudige grootte.