Een Russisch krijgsman en geschiedschrijver, geboren in 1790, studeerde te Moskou en te Göttingen, verkreeg daarna eene betrekking bij het ministérie van Financiën en werd vervolgens adjudant van Koetoesow. Hij nam als zoodanig deel aan den strijd tegen Frankrijk, onderscheidde zich door zijne dapperheid, werd in 3813 in het gevolg des Keizers opgenomen en zag zich in dat jaar geplaatst in de kanselarij van prins Wolkonskij, terwijl hij de oorlogen van 1813 en 1814 bijwoonde. Hij was tegenwoordig bij het Congrès te Weenen en trok te velde in den tweeden oorlog tegen Frankrijk. Daarna volgde hij keizer Alexander op zijne buitenlandsche reizen en bevond zich in 1818 op het Congrès te Aken.
In 1823 werd hij generaal-majoor, voerde in 1829 in den oorlog tegen de Turken het bevel over eene infanterie-brigade en stond den opperbevelhebber graaf Diebitsj Sabalkanskij ter zijde. In 1835 werd hij luitenant-generaal, in 1839 lid van het krijgs-comité, en overleed te Petersburg den Sisten September 1848. Hij leverde: „Eene beschrijving van den Turkschen Oorlog, 1806—1811 (1843 , 4 dln)”, — „Geschiedenis van den veldtogt van 1812 (1834)”, — „Gedenkwaardigheden uit den veldtogt van 1813 (1837)”, — „Beschrijving van den veldtogt in Frankrijk in 1814 (1836, 2 dln)”, — en „Herinneringen uit de jaren 1814—1815 (1835, 2 dln)”. Zijne werken zijn veel gelezen en bij herhaling gedrukt, daar zij zich door een fraaijen, levendigen stijl en door eene dramatische voorstelling onderscheiden.