Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Göttingen

betekenis & definitie

Göttingen is eene bevallige stad in een vruchtbaar dal aan een kanaal van de Leine en aan den voet van den Hainberg in de landdrostenij Hildesheim van het voormalig koningrjjk Hannover gelegen, telt omstreeks 16000 inwoners, is door lommerrijke lindenlanen en parken (met het monument van Bürger) omgeven, en op het marktplein met het metalen standbeeld van Wilhelm IV versierd. Men heeft er eenige fraaije kerken, een gymnasium, eene uitmuntende industrieschool en onderscheidene inrigtingen van weldadigheid. Voorts zjjn er onderscheidene fabrieken en zjj is door een spoorweg met Cassel en Hannover verbonden.

Het merkwaardigst is er echter de universiteit. Zjj werd door koning George II, keurvorst van Hannover, in 1734 gesticht en den 17den September 1737 ingewijd. Weldra bloeide zjj ongemeen. Men heeft er eene der grootste boekerijen van geheel Duitschland, daar zij 400000 deelen en 5000 handschriften telt. Op voorstel van Allrecht von Holler werd er voorts in 1770 een Wetenschappelijk Genootschap gesticht met eene wiskundige, natuurkundige en geschiedkundige klasse.

Het geeft verhandelingen van zijne leden uit en doet de „Göttinger Gelehrten Anzeigen” in het licht verschijnen. Verder behoort tot de universiteit een muséum, in 1773 gesticht, en eene verzameling van schilderijen en gravures, een botanische tuin, eene anatomie-zaal, een ziekenhuis, eene veeartsenijschool, een chemisch laboratorium en een kostbaar physiologisch kabinet, — voorts een physisch kabinet, eene sterrewacht, eene landbouw-académie, een theologisch seminarium enz. Duizende jonge lieden uit alle oorden van Europa hebben te Göttingen hunne opleiding ontvangen, en beroemde hoogleeraren zjjn er werkzaam geweest, terwijl de regéring er de vrjjheid der wetenschap eerbiedigde. In 1823 waren er 1547 studenten, doch dit aantal was in 1834 nagenoeg op de helft gedaald.

De universiteit vierde in 1837, tegeljjk met de inwijding van een nieuw en prachtig académiegebouw, het feest van haar honderdjarig bestaan. In hetzelfde jaar echter werden de zeven hoogleeraren Albrecht, Dahlmann, Ewald, Gervinus, de gebroeders Grimm en Wilhelm Weber uit Göttingen verbannen, omdat zjj het gewaagd hadden, tegen de opheffing der constitutie van 1833 verzet aan te teekenen, terwijl in 1840 het overlijden van O. Müller een zwaren slag toebragt aan de universiteit.

In 1848 keerden Ewald en Weber derwaarts terug, terwijl voorts de regéring zich beijverde, om er nieuwe inrigtingen en gebouwen te doen verrjjzen. In 1864 waren er 118 hoogleeraren werkzaam, en het aantal studenten bedroeg destjjds 700. Göttingen vinden wij reeds in de 10de eeuw vermeld. De stad ontving van pfalzgraaf Hendrik en keizer Otto stedelijke regten, die door Otto het Kind (1232) en hertog Albrecht (1288) bevestigd werden. Van 1286 tot 1463 was zij de residentie van een naar haar genoemd vorstendom, en vooral wegens hare lakens was zjj eene belangrjjke hanse-stad.

In 1531 drong er de Hervorming door, en in den Dertigjarigen Oorlog had de stad veel te ljjden. Na eene belegering van 7 Juljj tot 2 Augustus 1626 werd zjj door Tilly ingenomen en bleef langer dan 5 jaar in het bezit der Keizerlijken, totdat zjj in Februarjj 1632 weder in handen viel der Zweden onder hertog Wilhelm von Weimar. Door deze gebeurtenissen was hare welvaart vernietigd, en eerst de stichting der universiteit hief haar op uit hare vernedering.

Met den naam van Göttinger dichterbond bestempelt men eene vereeniging van jeugdige, te Göttingen studérende dichters, welke den 12den September 1772 in het dorp Wehnde nabjj die académiestad werd gesticht. Al de leden, met geestdrift voor Klopstock vervuld, beoogden het doel, om op letterkundig gebied de Fransche manieren van den vaderlandschen bodem te verbannen. Tot die vereeniging behoorden Boie, Hölty, J. M. Miller, de graven Christian en Friedrich von Stolberg, Vosz, Leisewitz enz., terwjjl Bürger er ook mede in betrekking stond zonder eigenlijk lid te wezen. Zij bezorgde de uitgave van den „Göttinger Musenalmanach”. Men heeft die vereeniging ook wel Hainbund genoemd, ofschoon het niet bljjkt, dat een der leden zich ooit van de benaming bediend heeft.