Een van de schranderste godgeleerden der 18de eeuw, geboren te Halle den 27sten Februarij 1717, studeerde aldaar en reisde in Engeland en de Nederlanden. Na zijn terugkeer zette hij zijne studiën ijverig voort en vervaardigde o. a. een wetenschappelijken catalogus van de universiteitsbibliotheek te Halle. In 1745 werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte te Göttingen, alwaar hij in 1751 de Sociëteit van Wetenschappen stichtte, van welke hij geruimen tijd secretaris en later directeur was. Van 1753—1770 was hij mederedacteur van de „Göttinger gelehrten Anzeigen” en van 1761— 1763 bibliothecaris der hoogeschool.
Gedurende den Zevenjarigen Oorlog hield hij zich bezig met voorbereidselen tot eene ontdekkingsreis in Arabië, welke later door Mebuhr ondernomen werd. In zijne laatste levensjaren zat hij bijkans onophoudelijk aan zijne schrijftafel, en overleed den 22sten Augustus 1791. Van zijne geschriften vermelden wij: „Einleitung in die göttlichen Schriften des Neuen Bundes (1750, 2 dln; nieuwe druk 1787—1788)”, — „Mosaisches Recht (1770—1775, 6 dln; 2de druk 1776—1780, 5 dln)”, — en „Moral (1792— 1823, 3 dln)”, uitgegeven door Stäudlin.