Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Metternich

betekenis & definitie

Metternich is de naam van een oud en aanzienlijk Duitsch geslacht, alzoo genoemd naar een dorp in het Pruissische district Coblenz. Het werd in 1635 in den Rijksvrijheerenstand, in 1679 in den Rijksgravenstand en in 1803 in den Rijksvorstenstand opgenomen, en bezit thans de heerlijkheden Königswart en Plasz in Bohemen, de heerlijkheid Kojetein in Moravië, aan de Rijn de goederen Gramme, Bombaeh, Oberehe, Reinhardstein en Johannisberg, en aan de Bodensee het landgoed Hersberg. Het meest vermaarde lid van dit geslacht is:

Clemens Lothar Wenzel, prins von Metternich en hertog von Portella, een Oostenrijksch staatsman. Hij werd geboren te Coblenz den 15den Mei 1773, studeerde eerst te Straatsburg en daarna, nadat hij in 1790 als ceremoniemeester de krooning van Leopold II had bijgewoond, tot 1794 te Mainz. In 1795 trad hij in het huwelijk met gravin Eleonore Kaunitz, eene kleindochter van den grooten kanselier, en verkreeg daardoor aanzienlijke bezittingen. Voorts maakte hij een aanvang met zijne staatkundige loopbaan in 1797 als gezant van het collegie der Westfaalsche Graven op het vredescongres te Rastadt. In 1801 werd hij Keizerlijk gezant aan het Keursaksische Hof te Dresden en in den winter van 1803 te Berlijn, waar hij den 3den November 1805, gedurende den derden coalitieoorlog tegen Frankrijk, de alliantie van Oostenrijk, Pruissen en Rusland onderteekende. In 1806 werd hij gezant te Parijs en bewerkte den 10den October 1807 in het Verdrag van Fontainebleau eene voor Oostenrijk gunstige uitvoering van den Vrede van Presburg. Bij het uitbarsten van den oorlog van 1809 werd hij eerst door Napoleon in hechtenis gehouden en niet vóór den 2den Julij aan de Oostenrijksche voorposten uitgeleverd. Na den rampspoedigen slag bij Wagram werd hij door keizer Frans voorloopig, maar weldra voor goed in plaats van Stadion met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken belast, welke hij langer dan 38 jaar behield.

Men had in dien tijd geene groote verwachtingen van hem. Men beschouwde hem als een vertegenwoordiger der Fransche partij, maar hij was dit slechts in zoover als hij het geraden hield, eene welwillende betrekking met Frankrijk te onderhouden, ten einde alzoo een Russisch-Fransch verbond te verhinderen. Duitsch-nationale gevoelens zocht men bij den geslepen staatsman te vergeefs; maar juist daarom viel het hem gemakkelijk, zijn onzijdig standpunt te handhaven, bepaaldelijk na de catastrophe van 1812. Ongevoelig voor de nationale opwellingen van het jaar 1813, achtte hij, na den mislukten voorjaarsveldtogt der Geallieerden, den tijd gekomen, om de kracht van Oostenrijk in de weegschaal te werpen en de verzwakte tegenstanders tot een voor zijn vaderland voordeeligen vrede te brengen. Nadat na eene bijeenkomst van Metternich met keizer Alexander I te Opotsjna aan de Silézisch-Boheemsche grenzen, in den aanvang van Junij 1813, de Verbondene Mogendheden de tusschenkomst van Oostenrijk hadden aangenomen, begaf Metternich zich naar Dresden, waar hij den 28sten Junij met Napoleon het merkwaardig gesprek had, waarbij laatstgenoemde Oostenrijk en Metternich met smaadredenen overlaadde, waaruit Metternich opmaakte, dat Napoleon in zijn ijdelen waan zelfs de Oostenrijksche vredesvoorwaarden verwierp, hoewel hij daardoor in het bezit bleef van het Fransche Keizerrijk zonder Illyrië, Italië en den Rijnbond. Met meesterlijke behendigheid bragt hij het echter zoover, dat de Verbondene Mogendheden, om Oostenrijk aan hunne zijde te krijgen, gaarne gehoor gaven aan al zijne wenschen, en dat hij zelf, toen Oostenrijk den 11den Augustus aan Frankrijk den oorlog verklaarde en zich door de Quadruple-alliantie den 9den September met de Geallieerden verbond, de belangrijkste rol in den raad der Mogendheden vervulde. Met het doel om Frankrijk zoo diep mogelijk te vernederen en tevens de opkomende magt van Pruissen te beperken, verlamde hij door het verdrag van Ried met Beijeren de staatkunde van Pruissen, en belette door een herhaald aanknoopen van vredesonderhandelingen steeds de krachtige exploitatie der voordeelen, door Pruissen en Rusland op krijgskundig gebied behaald. Hij hield door zijne bekwaamheid steeds den draad der politiek in handen en bezorgde aan Oostenrijk een meer dan billijken invloed op den loop der zaken.

Om die reden heeft hij zijne opneming in den erfelijken Rijksvorstenstand en het geschenk van den Johannisberg ten volle verdiend. De Verbondene Mogendheden belastten hem voorts met de onderhandelingen met den graaf van Artois, en hij voerde die uit Dijon, nadat de Graaf zich te Nancy gevestigd had. In naam der Verbondene Mogendheden onderteekende Metternich te Parijs de overeenkomst van Fontainebleau met Napoleon I, alsook den Vrede van 30 Mei. Daarop begaf hij zich met de ministers van Pruissen en Rusland naar Engeland, waar de universiteit te Oxford hem de doctorale waardigheid verleende, terwijl hij er den 29sten Junij eene nieuwe Quadruplealliantie tot stand bragt, waarna hij op het congrès te Weenen het voorzitterschap waarnam. Hier had hij te midden der strijdende belangen een grooten invloed; hij verschafte aan Oostenrijk niet alleen eene aanmerkelijke uitbreiding van gebied en eene afronding der grenzen, maar ook de heerschappij over het verbrokkeld Italië en over het door de stichting van den Bond meer verzwakte dan versterkte Duitschland, en bragt het op dynastieke belangen gevestigde Europésche statenstelsel tot stand, hetwelk hij na dien tijd met al zijne kracht zocht te handhaven. Daarenboven verzuimde hij niet, zijn eigen belang te behartigen ; hij ontving van de vreemde Mogendheden rijke geschenken, van Rusland een jaargeld, en na de tweede verdrijving van Napoleon I aanzienlijke belooningen van onderscheidene Vorsten, die zich door den Vrede van Parijs van 20 November 1815 hersteld zagen in hun gezag. De Koning der beide Siciliën verhief hem in 1818 tot hertog von Fortella met eene dotatie van 60000 ducaten, en ook de Koning van Spanje benoemde hem in 1826 tot grande van Spanje van den hoogsten rang met den titel van hertog. Hij nam als Oostenrijksch gevolmagtigde deel aan het Vorstencongrès te Aken, en in 1819 was hij voorzitter van het congres te Karlstad.

Desgelijks was hij bij het congrès van Duitsche ministers te Weenen, en bij de congressen te Troppau (1820), Laibach (1821) en Verona (1822) ijverig werkzaam in den geest van Oostenrijks reactionnaire staatkunde. Voorts gelukte het hem, geholpen door bekwame schrijvers, zooals Gentz, zijn beginsel, „dat het uitsluitend aan de Vorsten is opgedragen, de lotgevallen der volkeren te besturen, en dat de Vorsten voor hunne daden aan niemand anders verantwoordelijk zijn dan aan God”, algemeen door de belanghebbenden te doen aannemen, zoodat de staatkundigemagten zich solidair vereenigden tot onderdrukking van alle volksbewegingen. Intusschen was die vereeniging niet van langen duur; zelfs Metternich kon niet beletten, dat Rusland den Griekschen opstand ondersteunde en Turkije tot afstand van Griekenland genoodzaakt werd, — dat in Frankrijk de troon van het legitieme koningschap werd omvergehaald en dat het pas gevormde koningrijk der Nederlanden weder werd vaneen gescheurd. Alleen in Duitschland en in Italië handhaafde hij zijne magt, welke hij aanwendde tot belemmering van alle vrije volksbeweging, tot vernietiging van elke natuurlijke openbaring van den volksgeest. Datzelfde stelsel volgde hij ook in Oostenrijk, waar hij in 1821 tot huis-, hof- en staatskanselier was benoemd en in 1826 met het voorzitterschap der ministeriële beraadslagingen over binnenlandsche zaken en met de hoofdleiding van het geheele staatsbestuur was belast.

Ook na het overlijden van keizer Frans I (1835) bleef Metternich in het bezit van zijn invloed en van al zijne waardigheden. Bovenal moest tot eiken prijs de rust bewaard worden; elke vrijmoedige uiting op staatkundig of wetenschappelijk gebied werd voorkomen of met geweld onderdrukt, en in alle andere opzigten, met betrekking tot geldmiddelen, staatsbeleid, onderwijs, enz., volgde men den ouden sleur. Stoffelijke welvaart, voor een ligtzinnigen wereldling als Metternich het hoogste goed, zou voor de inwoners van Weenen tot schadeloosstelling dienen. Door die ellendige staatkundige drijverij en door die geweldige onderdrukking van alle vrijheid van denken en gelooven haalde hij zich den haat op den hals van het verbitterde Duitsche en Oostenrijksche volk, daar men Metternich beschouwde als de beligchaamde reactie, als den geest der duisternis en der dwinglandij, terwijl hij er slechts uit genot- en gemakzucht naar streefde, om met volkomene kalmte te kunnen heerschen. De beweging van 1848 was dan ook hoofdzakelijk een verzet tegen Metternich. Hij werd door den opstand te Weenen van 13 Maart gedwongen, zijn ontslag te nemen en het gelukte hem ternaauwernood, zich aan de volkswoede te onttrekken.

Nu reisde hij over Nederland naar Engeland, begaf zich in 1849 naar Brussel, vestigde zich in 1851 op den Johannisberg, en keerde in September terug naar Weenen. Zonder openlijk deel te nemen aan het staatsbestuur, stond hij het Keizerlijk Huis met zijn raad ter zijde, en overleed den llden Junij 1859, nadat hij den aanvang van den Italiaanschen Oorlog beleefd had. — Zijn oudste zoon, Richard. prins von Metternich, geboren den 7den Januarij 1829, was aanvankelijk werkzaam als secretaris van legatie, vervolgens als buitengewoon gevolmagtigde en eindelijk van 1859 tot aan den val van het tweede Keizerrijk als ambassadeur te Parijs, waar hij een ijverig bevorderaar was van de Napoleontische politiek. Sedert 1870 leeft hij ambteloos te Weenen.

< >