Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Metaalgieterij

betekenis & definitie

Metaalgieterij noemt men eene bewerking, waardoor aan gesmolten metaal een bepaalden vorm gegeven wordt, dien het na de verstijving behoudt. Bij het maken van jagthagel laat men echter het gesmolten lood in droppels in koud water vallen, zoodat men hierbij geen vorm noodig heeft. Voor het gieten zijn vooral zulke metalen geschikt, die na het smelten in een dun-vloeibaren toestand verkeeren en bij het verstijven niet al te veel inkrimpen. Is het gesmolten metaal dikvloeibaar, dan dringt het niet door tot de fijnste deelen van den vorm, en bij inkrimping wordt de vorm niet gevuld, terwijl de scherpste afgietsels verkregen worden door metalen, die bij het verstijven zich uitzetten.

Bij het gieten van groote voorwerpen, kunnen door inkrimping ligt scheuren ontstaan. Daar de vloeibare massa in den vorm niet plotselijk verstijft, maar aanvankelijk een vast omkleedsel met eene vloeibare kern vormt, heeft men niet zelden hier of daar inzakkingen of ongewenschte holten. Daarenboven veroorzaakt eene ongelijkmatige inkrimping dikwijls eene gedaanteverandering, die het geheel onbruikbaar maakt. Metalen, die bij het gieten blazig en poreus worden, zooals koper, zijn ongeschikt voor de gieterij. Bij het gieten moet men aan het metaal den vereischten warmtegraad bezorgen en zonder tusschentijd den vorm vullen. De vorm moet tegen het gieten bestand en naauwkeurig bewerkt wezen, een gering warmtegeleidend vermogen bezitten en tevens van zoodanigen aard zijn, dat het metaal er zich niet aan vasthecht.

Dit laatste kan men verkregen door hem te bestrooijen met fijn verdeeld houtskoolpoeder, roet, krijt, bolus enz. Vormen, die uit verschillende deelen zijn zamengesteld, moeten zoo veel mogelijk sluiten, zoodat er geene gietnaden ontstaan, terwijl men tevens zorgen moet, dat de daarin aanwezige lucht bij de vulling ontwijken kan. Groote vormen vult men door middel van verschillende buizen, en meestal steken deze een einde boven den vorm uit, om door drukking der metaalkolom den vorm tot in de fijnste deelen te vullen, — ook wanneer het metaal begint te krimpen. Vormen, die slechts éénmaal gebruikt worden, maakt men van zand, klei of gips, — en zulke, die men meermalen wil bezigen, van ijzer, messing, lood, tin, zandsteen, serpentijn, leisteen, gips, hout en papier. Om te gieten gebruikt men voornamelijk gesmolten ijzer, staal, messing, tombak, nieuw-zilver, brons, lood, tin en zink, — slechts zelden zilver, goud, koper en aluminium. Zie ook onder Brons.

< >