Melissa L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Lipbloemigen. Het onderscheidt zich door een buisvormigen, 5-tandigen kelk en door de kleine tanden der bovenlip, — voorts door eene buisvormige, naar boven zich verwijdende bloem en eene 3-lobbige lip met eene eivormige middenlob. De helmknoppen zijn voorzien van een driehoekig helmbindsel, zoodat zij zich aan de toppen vereenigen, en de stamper heeft 2 spitse uiteinden, terwijl de vruchten afgerond zijn. De gewone Melissa (M. officinalis L.), ook wel citroenkruid (Citronella) geheeten, heeft een kruipenden, onderaardschen wortelstok.
De vierkante stengel is met fijne haren bezet en van onder af vertakt. De bladeren zijn gesteeld, langwerpig-eivormig, spits, gezaagd en fijn behaard. In de oksels der bovenste bladeren vindt men bijschermen met slechts weinige, kleine bloemen, die wit en eenigzins rood van kleur zijn. Men vindt de melissa vooral in het zuiden van Europa op dorre, schaduwrijke plaatsen. Wij geven hierbij de afbeelding van een stengel (a) in natuurlijke grootte, van een wortelstok (b) en van eene bloem (c), beide 2'/2 maal vergroot.
Men vindt in de melissa-soorten aetherische olie, looistof en eene bittere extractiefstof. Die plant is dan ook van ouds gebezigd als een geneesmiddel tegen hysterie, hypochondrie, verlammingen, krampen enz. Ook thans nog vindt men Aqua Melissae (Eau de Carmes) in de apotheek.