Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Melanchton

betekenis & definitie

Melanchthon of Melanthon, zooals hij zelf doorgaans zijn naam schreef, de ijverige medestander van Luther in de dagen der Hervorming, geboren den 16den Februarij 1497 te Bretten in de Rijn-Pfalz (thans groothertogdom Baden), heette oorspronkelijk Schwarzert. Zijn vader was wapensmid van den Pfalzgraaf en overleed in 1507, en zijne moeder Barbara was eene bloedverwante van den geleerden Reuchlin. Nadat de jeugdige Melanchthon de school te Pforzheim bezocht had, ging hij in 1510 naar de universiteit te Heidelberg, waar hij in 1512 baccalaureus in de wijsbegeerte en onderwijzer van eenige jonge graven werd. In laatstgenoemd jaar begaf hij zich naar Tübingen, wijdde zich aan de godgeleerdheid, verwierf de waardigheid van magister en hield in 1514 voorlezingen over de wijsbegeerte van Aristóteles en over de classieke schrijvers.

Zijne grondige kennis, toen reeds blijkende in de uitgave van eene Grieksche spraakkunst, bezorgde hem zelfs de bewondering van Erasmus. Op aanbeveling van Reuchlin werd hij in 1518 hoogleeraar in de Grieksche taal en letterkunde te Wittenberg. Hier toonde hij zich weldra een tegenstander van de misbruiken der R. Katholieke Kerk en door zijne ongemeene bekwaamheid, door zijne classieke vorming, door zijne scherpzinnigheid als schriftverklaarder, door de helderheid zijner voorstelling en vooral ook door zijne bezadigdheid en zachtmoedigheid, ook jegens zijne vijanden, heeft hij ongetwijfeld niet minder gedaan voor de groote zaak der Hervorming, dan Luther door zijne stoutheid, geestkracht en volharding. Reeds in 1519 bij de briefwisseling, ten gevolge van het twistgesprek te Leipzig ontstaan, had hij zich aan de zijde van Luther geschaard. Twee jaar later schreef hij zijne: „Loci communes rerum theologicarum”, waarin hij de grondslagen aanwees eener Protestantsche dogmatiek. In 1527 leverde hij ten behoeve van het kerkbezoek eene belangrijke instructie omtrent de leer, welke aan het volk moest worden verkondigd. Hoewel hij met zachtmoedigheid de punten van verschil aanvoerde, toch bevorderde hij met kracht in 1529 het protest te Spiers, en bewonderenswaardig is de vastheid zijner godsdienstige overtuiging, welke hij in 1530 aan den dag legde bij het opstellen der Augsburgsche Confessie. Dit meesterstuk en de daarop volgende:

„Apologie der Augsburgischen Confession” verspreidde zijn roem door geheel Europa, zoodat hij in 1585 zelfs door koning Frans I naar Frankrijk geroepen werd, om aldaar gerezene godsdienstige geschillen bij te leggen, waarop eene dergelijke uitnoodiging naar Engeland volgde. Aan geen van beide aanzoeken echter gaf hij gehoor. Op eene reis, die hij in 1540 naar Hagenau ondernam, werd hij te Weimar door eene ernstige ongesteldheid aangetast. Luther snelde derwaarts, smeekte vurig om zijn behoud, en bleef van meening, dat dit gebed zijn vriend tegen den dood beveiligd had. Daar eene voorgenomene zamenspreking over de godsdienst te Hagenau niet tot stand kwam, vertrok hij in 1541 naar Worms en kort daarop naar Regensburg, om bij de onderhandelingen met de R. Katholieken voor de zaak der Protestanten te strijden.

Tot zijn spijt kon hij de partijen niet tot eene vreedzame schikking bewegen en moest zelfs van zijne eigene partij bittere verwijten verdragen wegens zijne toegevendheid. Hetzelfde viel hem ten deel, toen hij, door keurvorst Herman van Keulen in 1543 naar Bonn geroepen, aan diens hervormingsplan met bezadigde welwillendheid jegens de R. Katholieke partij ingang zocht te verschaffen. Intusschen heeft noch Luther, noch iemand zijner overige vrienden ooit getwijfeld aan de zuiverheid zijner bedoelingen, aan zijne trouw aan de waarheid. Hoeveel Melanchton nu en dan ook te verduren had van de heftigheid van Luther, beider vriendschap bleef ongeschokt tot aan den dood van laatstgenoemde toe.

Een groot deel van het vertrouwen, door Luther genoten, werd nu overgedragen op Melanchthon. Duitschland noemde hem reeds te voren zijn leermeester, en Wittenberg huldigde hem als den hersteller der universiteit na den Schmalkaldischen Oorlog, gedurende welken hij nu eens hier dan weder daar eene wijkplaats moest zoeken. Ook keurvorst Maurits achtte hem hoog en deed in zaken van godsdienst niets zonder hem te hebben geraadpleegd. Des te meer verdriet had hij na Luther's overlijden van de godgeleerden. Reeds op den Rijksdag te Augsburg en nog meer bij de latere onderhandelingen met de R. Katholieken was Melanchthon genaderd tot de uiterste grenzen der toegevendheid. Na den rampspoedigen uitslag van den Schmalkaldischen Oorlog had hij, niet zonder strijd met zijn geweten, toestemming gegeven tot het Leipziger Interim, hetwelk de plegtigheden der R. Katholieke Kerk grootendeels herstelde. Dientengevolge ontstonden de ergerlijke oneenigheden over de „adiaphora (onverschillige zaken)”, waarbij de Luthersche ijveraars hem als een verrader voorstelden. Nog vreeselijker werd de strijd, toen Melanchthon met betrekking tot de avondmaalsleer tot de zijde der Calvinisten overhelde, het nieuwe Luthersche ubiquiteitsdogma verwierp en met afkeuring van de leer der volkomene verdorvenheid van den natuurlijken mensch zoowel de medewerking der menschelijke vrijheid bij de bekeering als de noodzakelijkheid der goede werken in bescherming nam.

De veranderingen, die hij reeds bij het leven van Luther aanbevolen had, werden nu door zijne tegenstanders aangevoerd als evenzoovele bewijzen zijner afvalligheid van de zuivere Luthersche leer, en de gestrenge aanhangers van Luther twijfelden alzoo aan zijne regtzinnigheid. Het is volkomen juist, dat de leerstellige gevoelens van Melanchthon zich in eene rigting hadden ontwikkeld, welke van die der gevoelens van Luther afweek, doch het is niet minder waar, dat de leer van Luther eerst na den dood van dezen in dien steil-dogmatischen vorm is gestoken, waarin zij aan Melanchthon als maatstaf werd voorgehouden. Al die onaangenaamheden krenkten den gevoeligen, door ingespannen arbeid verzwakten man, zoodat in zijne laatste levensjaren geen enkele straal van vreugde hem bescheen. Wél is waar had hij geene reden om er zich over te beklagen, dat de oorlog van keurvorst Maurits tegen den Keizer hem verhinderde deel te nemen aan het Concilie van Trente, werwaarts hij in 1552 gezind was zich te begeven, — wél werd zijne regtzinnigheid erkend op de zamenkomst van godgeleerden te Naumburg (1554), maar hij moest niettemin wegens het verzet zijner vijanden de ijdelheid ondervinden der laatste poging, welke hij in 1557 op eene zamenkomst te Worms aan wendde, om een vergelijk te treffen met de R. Katholieken. Toen hij den 19den April 1660 te Wittenberg overleed, was de eenheid der Kerk zijn laatste wensch. — Hij liet een zoon en eene dochter na. Eene andere dochter was in 1547 en zijne echtgenoote in 1557 overleden. Het zwak en bevreesd gemoed van laatstgenoemde had hem veel smart veroorzaakt, en toch toefde hij nergens zoo gaarne als in den schoot van zijn gezin. Zijn geheele voorkomen droeg den stempel van bescheidenheid en eenvoudigheid.

Niemand, die hem voor de eerste maal zag, kon gelooven, dat zulk een zwak en klein ligchaam aan den grooten hervormer toebehoorde. Doch het hooge, gewelfde voorhoofd en de levendige, prachtige oogen gaven getuigenis van den verheven geest, welke dat nietig omhulsel bewoonde en het bij het spreken bezielde. Zoo heeft Lucas Cranach hem op het doek gebragt. Hij was opgeruimd in het gezellig verkeer, ongemeen weldadig, zoodat hij daardoor meermalen zelf in ongelegenheid geraakte, opregt, onergdenkend en welwillend jegens iedereen, zoodat hij de algemeene toegenegenheid, inzonderheid die zijner leerlingen verwierf. Uit alle oorden van Europa stroomden studenten naar Wittenberg om hem te hooren, en de wetenschappelijke geest, door hem ingeblazen, had nog lang na zijn heengaan een zegenrijken invloed. In het algemeen heeft hij zich jegens het onderwijs zeer verdienstelijk gemaakt, alsmede door het schrijven van Latijnsche handboeken over onderscheidene onderwerpen, bijv.: „De dialectica”, — „De anima”, — „Epitome philosophiae moralis” enz., zoodat hij teregt den eervollen titel ontving van praeceptor Germaniae. Zijne levensgeschiedenis werd te boek gesteld door zijn vriend Joachim Camerarius, en zijne „Opera” verschenen in 1541 in 5 deelen. Eene volledige uitgave zijner geschriften is bezorgd door Bretlschneider en Bindseil (1834—1860, 28 dln).

< >