Men ontwaart vaak op plantendeelen een op meel gelijkend stof, gewoonlijk meeldauw genoemd. Deze kan van zeer verschillenden oorsprong zijn. Somtijds bestaat zij uit achtergelatene schilfers der verveningen van bladluizen (Aphis en dergelijke geslachten), doch doorgaans is zij afkomstig van planten. Gewoonlijk ziet men een spinnewebachtig weefsel op de oppervlakte van bladeren uitgespannen en daaronder kleine korreltjes.
Deze vormen een gewas, behoorende tot het geslacht Erysiphe, hetwelk zich met dooreen geweven draden vertoont. De sporidiën (conidiën) ontstaan op de toppen der draden, terwijl ook nog andere vruchtvormen (pycniden met stylosporen, en peritheciën) voorkomen. Hoogst waarschijnlijk is de druivenschimmel (Oïdium Tuckeri) eene soort van Erysiphe. Men vindt bjjv. E. tridactyla Desmar. op de bladeren van pruimenboomen, en E. pannosa Lk. op rozenstruiken en perzikboomen. Wij geven in fig. 1 in 35-voudige vergrooting eene afbeelding van E. pannosa in a conidiën, in b, c en d pycniden (bij d ontlast zich een pycnide van stylosporen), in e een perithecium en in ƒ desgelijks een perithecium, waaruit een sporangium te voorschijn treedt, — en in fig. 2 (van E. acris Dec.) in a 4 peritheciën van verschillende ontwikkeling en in b een doorgesneden perithecium.