Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mededinging

betekenis & definitie

Elk ondernemer — met dezen naam bestempelt men in de staathuishoudkunde een ieder, die voor eigen rekening eenig bedrijf uitoefent — tracht natuurlijk met zijne nijverheid het meeste voordeel voor zich zelven te behalen; hierin ligt voor hem de sterkste prikkel, om veel en goed voort te brengen. Diezelfde prikkel drijft hem ook, om steeds te streven naar een toestand, waarin ’t hem mogelijk is, om zijne voortbrengselen op een zoo hoog mogelijken prijs te houden. Geen toestand is voor dat doel gunstiger dan het „monopolie”, dat is de stelling van den voortbrenger als éénig debitant tegenover de afnemers, als verbruikers, als onderling concurrérende koopers. Maar levert eenig bedrijf buitengewone voordeelen, hooger dan de gewone mate van winst, dan worden ook wederom anderen door denzelfden prikkel gedreven, om te pogen, er een deel van magtig te worden, door dezelfde of soortgelijke voortbrengselen te producéren, zoo mogelijk van betere qualiteit, en deze tegen billijke prijzen aan de markt te brengen.

Zoo ontstaat uit het monopolie de mededinging. Ieder producent klaagt over die concurrentie van anderen en brengt diezelfde mededinging op gelijke wijze in practijk tegenover zijne vakgenooten om hun monopolie te verdringen. Werken die mededingers met eerlijke middelen, dan is die concurrentie een gezond zuurdeesem voor de geheele nijverheid, en lost zij zich voor de maatschappij in deze harmonische werking op, dat de nijverheid er naar streeft, om aan de verbruikers de meest begeerlijke voortbrengselen te leveren zoo overvloedig en zoo goedkoop mogelijk. Zoo voordeelig dus de mededinging werkt, zoo nadeelig is in ’t algemeen de werking van het monopolie. Vaak is zij magteloos tegenover het monopolie. Speciaal is dit het geval, waar het monopolie een zoogenaamd „natuurlijk monopolie” is, wat bestaat zoodra de werking der mededinging beperkt is uit den aard der zaak, buiten ’s menschen wil of toedoen. Dit is b.v. het geval, waar iemands buitengewone gaven van ligchaam of geest, 't zij van nature hem eigen of door oefening geheel of deels verkregen, hem bij uitnemendheid geschikt maken tot zekeren arbeid, of waar de uitsluitende beschikking over zekere stoffelijke natuurgave, die voorwerp van behoefte is, berust in handen van één of van enkelen (zie Grondrente); of, waar iemand in het bezit is van het geheim eener uitvinding of ontdekking, (zie Octrooi); of, waar de aard der onderneming zelf het monopolie vestigt (spoorwegen). Een natuurlijk monopolie wordt soms door den Staat in ’t belang van de maatschappij getemperd, b.v. door het stellen van tarieven, of zelfs gehandhaafd, zie Octrooi, Nadruk.

Een willekeurig, kunstmatig monopolie bestaat, als de mededinging bemoeijelijkt wordt door een gebrekkigen maatschappelijken toestand, door de willekeur van den wetgever of van anderen, die magt hebben en invloed uitoefenen in Staat en maatschappij (zie Handelspolitiek). Op den duur is ook dit monopolie niet tegen de mededinging bestand. Houdt de monopolist zijn product op te hoogen prijs, dan vindt hij geen afzet, omdat de verbruikers zich óf geheel van het verbruik onthouden, óf zich behelpen met surrogaten van zijne waar, die hun door de concurrentie der nijverheid in steeds groo tere volmaaktheid worden verschaft. Door de maatschappelijke ruiling, die niet aan tijd en plaats gebonden is, die niet steunt op overeenkomst, maar van zelve ontstaat en zich uitbreidt, stort ieder arbeider de vrucht van zijne krachten uit in den schoot der maatschappij, om ter voldoening van zijne eigene behoeften een evenredig deel van de voortbrengselen van anderen daaruit terug te nemen. Er zijn regelen, die de verhouding bepalen tusschen het deel, dat men geeft en dat wat men terugontvangt. Die verhouding heet de waarde. Ruiling zonder waardering is ondenkbaar. De beide hoofdelementen ter bepaling van die waarde zijn: de nuttigheid der zaak en het bedrag der kosten, die noodzakelijk geweest zijn, om haar voort te brengen, de voortbrengings- of productiekosten (zie Waarde.)

De vrije mededinging bepaalt de natuurlijke en daardoor ook de marktwaarde van ieder product. Zij streeft er bij voortduring naar, om het nut te vermeerderen en de productiekosten te verminderen; ieder ondernemer doet het tot eigen voordeel, en doordat allen dat doen, ten slotte tot voordeel van al de verbruikers. Zij is heilzaam, mits zij blijve vrij en eerlijk. Overmagt en dwang werken storend op het welvaren van producenten zoowel als van consumenten. Zij stellen eene willekeurige, kunstmatige waarde, in plaats van eene natuurlijke, regelmatige. Oneerlijke praktijken bederven de waren, en daardoor den omzet, de markt. Zij schokken het crediet, doordat zij eenen noodzakelijken factor van het ruilverkeer, de goede trouw, aantasten: zij verlammen de energie van de ondernemers en dooden den ondernemingsgeest (zie Premiestelsel onder Handelspolitiek).

Arbeiden, zoo veel en zoo goed mogelijk: daartoe drijft het eigenbelang ieder ondernemer. Door de vrije mededinging werkt dit streven van de individuen naar eigen voordeel ten slotte altijd ten meesten nutte van de geheele maatschappij. In dien stelregel ligt de leer opgesloten van de „harmonie van alle belangen”, voorgestaan en geproclameerd door de mannen van het zoogenaamde „laisser faire, laisser aller” stelsels volgelingen van Adam Smith en de zijnen, in de staathuishoudkunde bekend onder den naam van „de mannen der Manchesterschool.” Eene jongere rigting in die wetenschap, en speciaal de meest bekende, die der „kathedersocialisten”, even wars van het eigenlijke „Socialisme” en het „beschermend stelsel en zijne aankleve” — zie Handelspolitiek — als hare oudere voorgangster, de bovengemelde school, neemt dien regel niet meer zoo gaaf over, maar stelt daartegenover de leer, dat de Staat ten opzigte van de nijverheid niet volstaan kan en mag met dat hooggeroemde onthoudingssysteem; maar integendeel, met zijne magtige hand, de wetgeving, tusschen beide moet treden, zoo dikwijls de mededinging ontaardt in een onderdrukken van den zwakkere door de magtigen der aarde. Zij laat ook op het terrein van handel en nijverheid den Staat leidend en steunend — b.v. met subsidiën — optreden, waar de mededinging van particuliere krachten onmagtig blijkt, om ondernemingen tot stand te brengen en in het leven te houden, waarvan het bestaan „in ’t algemeen belang” door niemand redelijkerwijze kan worden betwijfeld.

Op hare beurt is deze rigting eene reactie op het „laisser aller” — stelsel, zooals dit gereageerd heeft tegen het ingrijpen van het „Mercantilisme” en het „Beschermend stelsel” in de vrije mededinging. Hare werking openbaart zich op maatschappelijk gebied vooral in de wetgeving op den arbeid van vrouwen en kinderen in de fabrieken; in het verleenen van staatssubsidiën ten behoeve van groote ondernemingen, in het spoorwegen aanleggen en het organiséren van vaste overzeesche stoombootdiensten; in het bevorderen van handel en nijverheid, kunst en wetenschap, in het algemeen door tentoonstellingen, gebouwen en stichtingen en door verschillende andere middelen.

Over de heilzame werking van eene vrije, eerlijke mededinging zijn beide scholen het eens. Ook over vele middelen tot aanmoediging dier concurrentie. Moed en kracht behooren het eigendom te zijn van hen, die zich in de baan der mededingenden wagen. Moed, om te ondernemen; om nieuwe takken van industrie tot groei en bloei te brengen; nieuwe wegen voor den handel te banen, nieuwe débouchées te openen voor den afzet der producten. Kracht moet zich openbaren in nieuwe scheppingen, producten van ruim ontwikkelde intellectuéle, moréle en materiéle vermogens van verstand, hart en smaak.