Een uitstekend Duitsch componist, geboren den 16den Augustus 1796 te Zittau in Saksen, studeerde eerst te Leipzig in de regten, maar bepaalde zich weldra bij de beoefening der toonkunst. Hij gaf eenige compositiën uit en genoot weldra de gunst van graaf Amadée, met wien hij te Weenen en in Hongarije een onbezorgd kunstenaarsleven leidde. Hij componeerde er: „Der Kyfhäuserberg”, alsmede de opera’s: „Heinrich IV und Aubigné” en „Saidar”. In 1821 begaf hij zich naar Dresden, waar hij door den invloed van Weber in 1823 de betrekking verkreeg van muziekdirecteur bij de Duitsche en Italiaansche opera.
Hij schreef er de operette: „Der Holzdieb” en voltooide de groote opera: „Lucretia”. In 1826 trad hij in het huwelijk met de zangeres Marianne Wohlbrück, waarna hij zijne betrekking nederlegde en met haar eene kunstreis deed door Duitschland. In 1823 bragt hij te Leipzig zijne opera: „Der Vampyr” ten tooneele, en deze bezorgde hem grooten roem, benevens eene uitnoodiging naar Engeland. Voorts schreef hij de opera’s: „Templer und Jüdin (1829)'’, en „Des Falkner's Braut (1830”, en werd in 1831 Hofkapelmeester te Hannover. Hier vervaardigde hij de opera: „Hans Heiling”, die in 1833 te Berlijn en daarna met grooten bijval te Leipzig werd opgevoerd. Aldaar schonk de senaat der universiteit hem den rang van doctor in de muziek. Op laatstgenoemde meesterstuk volgden de opera’s: „Das Schlosz am Aetna”, — „Der Bäbu”, — „Adolf von Nassau”, — en „Austin (1852)”, benevens een aantal kleinere compositiën. Zijne laatste levensjaren bragt hij door in het genot eener eervolle rust, en overleed den 14den December 1861.
