Manitoba is de naam der Red-River-Settlements, in 1813 door den Schotschen Earl of Selkirk aan de Red-River of the North, ten oosten van het Rotsgebergte en ten noorden van den Staat Minnesota gesticht. Zij behoorden tot aan hunne zamensmelting met het Dominion of Canada aan de Hudsonsbaai-Compagnie. De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Kleurlingen of nakomelingen van Europésche kolonisten met Indiaansche vrouwen. Vooral ook vindt men er vele Franschen, afstammelingen der Voyageurs uit NederCanada, die hunne koloniën hebben tusschen de Amerikaansche grensplaats Pembina en het fort Garry aan beide zijden van de Red River tot aan de White-Horse-Plains, alsmede bij het Winipeg- en het Manitoba-meer.
Daarnaast bevinden zich van Winipegtown af langs den oever der Red River de volkplantingen der Schotten, die meerendeels afkomstig zijn van de Orkney-eilanden. Tusschen het fort Garry en het Winipegmeer zijn Indiaansche stammen gevestigd. Men schat de gezamenlijke bevolking van dat district op 15000 zielen. Het klimaat is er gezond, vooral in den winter, en men heeft er over het geheel een zwaren bouwgrond, die bij eene behoorlijke behandeling een grooten overvloed van voedsel zou kunnen verschaffen. De handel in huiden vormt er een belangrijken tak van bestaan, en men rekent, dat er jaarlijks 120000 buffels gedood worden om de huid en de tong, terwijl het vleesch en vet wegens gebrek aan middelen van vervoer verloren gaan.
Toen den 1sten Julij 1867 de provinciën Opper- en Beneden-Canada tot een Dominion of Canada met de hoofdstad Ottawa vereenigd werden, terwijl de Hudsonsbaai-compagnie zich ontbond, kwamen de aanbehoorende gewesten voor eene som van 300000 pond sterling aan de Britsche Regéring en alzoo aan genoemd Dominion. De Red-River-kolonie was in dien koop begrepen en volgde den lsten December 1869. Die verandering, vergezeld van vrees voor hoogere belastingen enz., bragten er in 1870 de bevolking in opstand, zoodat de onderstadhouder M’Dougall de vlugt moest nemen naar Pembina. De opstandelingen maakten zich meester van fort Garry, benoemden een Voorloopig Bewind, waarvan de Kleurlingen John Bruce, Louis Riél en Donahue de voornaamste leden waren, riepen de weerbare mannen te wapen, en plantten hunne banier op het fort. Zij ontvingen terstond hulp van vele Fenians. Eene tegenomwenteling werd gedempt, doch toen Riél zich meester maakte van het gezag, den titel van president aannam en een man uit Canada deed ter dood brengen, omdat hij de wapens tegen het Voorloopig Bewind had opgevat, zond de regéring van Canada eene uitgelezene krijgsmagt van 1200 man onder het bevel van kolonel Wolseley derwaarts, die na een hoogst moeijelijken togt deze revolutie zonder slag of stoot dempte, daar de opstandelingen bij de nadering der troepen de wapens nederlegden.