Manlius is de naam van een geslacht van Romeinsche patriciërs, dat nog in den laatsten tijd der Republiek bloeide. Zijne meest-beroemde 2 leden behooren echter tot vroegeren tijd. Zij zijn:
Marcus Manlius, consul in het jaar 392 vóór Chr. Hij bevond zich onder de Romeinen, die bij de belegering en verovering van Rome door de Galliërs (390) zich staande hielden op het Capitool. In den nacht, toen de belegeraars tegen de rotsen opklauterden, terwijl de schildwachten sliepen, doch de aan Juno gewijde ganzen de overige bezetting door haar geschreeuw deden ontwaken, was Manlius de eerste op de bedreigde plaats en wierp een Galliër, die de muurkruin reeds beklommen had, naar beneden en door dezen anderen, die hem volgden, en verijdelde alzoo den aanslag der vijanden. Hij ontving evenwel daarvoor geenerlei belooning, want den naam Capitolinus voerde zijn geslacht reeds vroeger, omdat het op dien heuvel gevestigd was. Door medelijden en welligt ook door naijver jegens den door de Patriciërs begunstigden Camillus bewogen, ontfermde hij zich in 385 over de met schulden beladene Plebejers door die uit eigene middelen voor velen te betalen. Tevens deed hij ten hunnen behoeve een voorstel tot landverdeeling en schulddelging.
De dictator Aulus Cornelius Cossus deed hem in den kerker werpen, doch stelde hem weder op vrije voeten, toen de daarover verontwaardige Plebejers met een opstand dreigden. In 384 beschuldigde men hem van het streven om zich van de Koninklijke waardigheid meester te maken. Vermoedelijk door de comitia centuriata vrijgesproken, bezette hij met zijne aanhangers het Capitool, daar de Patricische comitia curiata hem veroordeelden en Camillus, zijn tegenstander, tot dictator benoemd werd. Volgens sommigen werd hij door een verraderlijken slaaf van de rotsen naar beneden geworpen, terwijl anderen melden, dat zulks op last des volks door de Tribunen geschiedde; ook vindt men geboekt, dat hij onthoofd werd. Men sloopte zijn huis en de bijnaam Marcus werd door zijn geslacht verworpen.
Titus Manlius. Van dezen wordt verhaald, dat hij den tribuun Marcus Pomponius, die zijn vader aanklaagde, omdat deze zijn zoon op het land van de staatsdienst verwijderd hield, met den dolk in de hand genoodzaakt heeft die aanklagt in te trekken. Als krijgstribuun doodde hij in 361 vóór Cbr. in een tweegevecht aan de Anio een reusachtigen Galliër en dwong daardoor den vijand om terug te trekken. Aan de halsketen (torques) van den verslagene, waarmede hij zich versierde, ontleende hij den naam van Torquatus, welke vervolgens steeds door zijn geslacht werd gevoerd. Gedurende zijn derde consulschap (340) voerde hij met Publius Decius Mus oorlog tegen de Latijnen. In strijd met het verbod der consuls waagde zijn zoon een tweegevecht met een Latijner; hij behaalde de overwinning, maar zijn vader deed hem als overtreder der krijgstucht ter dood brengen, zoodat later gestrenge voorschriften met den naam van Manliana imperia bestempeld zijn. Hij behaalde, nadat Deerns zich voor het vaderland opgeofferd had, de overwinning in den slag bij den Vesuvius, en vernietigde de overblijfselen van het Latijnsche leger, dat hem onder Numisius nogmaals de spits bood, in een tweeden veldslag bij Trifanum tusschen Sinuëssa en Minturnae.