Maïs (Zea L.) is de naam van een éénhuizig geslacht uit de familie der grassen. De mannelijke aartjes zijn parig en gesteeld, de aartjes 2-bloemig en de bloempjes zittend. De kafblaadjes zijn ongenaaid, en de meeldraden, doorgaans 3 in getal, tusschen afgeknotte schubjes geplaatst. De vrouwelijke bloemen staan in langwerpige rijen op eene vleezige spil.
Zij bevatten doorgaans 2 ongesteelde bloempjes, waaronder één, dat niet volkomen ontwikkeld is. De kafblaadjes zijn bol, vliezig en ongenerfd. Het vruchtbeginsel is onbehaard, de stamper draadvormig en van boven behaard. De vrucht is bol- of niervormig, verschillend van vorm, en aan den voet door kafblaadjes en klepjes los omgeven De Turksche Weit (Zea Mays L.) is een éénjarig gewas, dat wel eens 5 Ned. el hoog wordt, heeft een dikken, met merg gevulden stengel, en zijne bladeren bereiken nagenoeg de lengte van 1 Ned. el. Zij zijn golvend aan den rand, lichtgroen tot vuil paars-rood en aan de benedenzijde eenigzins behaard. De vrouwelijke bloempakjes zijn in eene scheede gehuld, waaruit de lange stijlen als een haarbos te voorschijn komen. De vruchten zijn geel, bruin, zwart of wit. Van deze plant heeft men talrijke verscheidenheden.
Zij behoort vooral te huis in Amerika. Bij de ontdekking van dit werelddeel werd zij aldaar algemeen verbouwd, gelijk nog heden ten dage. In de graven der Inca's en in de oudste catacomben van Peru vindt men maïskolven. In Mexico had men zelfs eene godin, wier naam in verband stond met dien van dit gewas, terwijl men haar de eerstelingen van den maïs-oogst ten offer bragt, en te Cusco bereidden de zonnemaagden maïsbrood ten behoeve der offeranden. Intusschen hebben anderen beweerd, dat de maïs afkomstig is uit het Oosten, weshalve zij bij ons den naam van Turksche weit ontvangen heeft, voorzeker ten onregte. Ook is het gebleken, dat dit gewas onbekend is in China. In Japan schijnt het uit Amerika te zijn aangespoeld.
De maïs is eene hoogst nuttige plant, hoewel men daarop eerst in den laatsten tijd in Europa de aandacht gevestigd heeft. Het is gebleken, dat geene grassoort op onze breedte in den stengel zooveel suiker bevat, zoodat zij als voedsel voor rundvee allezins aanbeveling verdient. Voorts gebruikt men in Oostenrijk eene groote hoeveelheid maïsstroo in de papierfabrieken. Van de stengels kookt men in Amerika eene soort van stroop, waaruit ook een sterke drank wordt bereid. De maïskorrels, in groenen staat aan de kolven zittende, worden in de warme landen gekookt, en in rijpen staat geroost gegeten. Een afkooksel van de jonge kolven met de korrels bezigt men tegen het graveel. Voorts zijn de korrels, gekneusd en met warm water vermengd, uitmuntend tot het vetmaken van vee. In Amerika mest men daarmede runderen, zwijnen, ganzen en hoenders, en men geeft ze desgelijks aan de paarden, evenals bij ons de haver.
Ook voor de menschen wordt van maïsmeel menige meelkost toebereid, zooals de polenta der Italianen en vele puddings der Engelschen en Amerikanen. In voedzaamheid staat de maïs boven de tarwe; doch het meel heeft een onaangenamen geur, teweeggebragt door een vocht in de korrels, dat na de verbreking der bekleedsels een oxyde vormt, waardoor de zoete eigenschappen van het meel verdwijnen. Daarom vond het in Ierland tijdens den hongersnood van 1846 geen aftrek, totdat Stafford in Amerika de oorzaak ontdekte en wegnam door het meel over warme cylinders te doen glijden. Na dien tijd werden jaarlijks meer dan 14 millioen bushels uit de Vereenigde Staten in Engeland ingevoerd. Brown en Polson hebben te Londen eene fabriek opgerigt van fijn maïsmeel, van kleefstof ontdaan. Fijn maïsmeel komt als maïzena in den handel. Veel maïs wordt voorts in de Vereenigde Staten gebruikt als mout tot het bereiden van sterken drank. Maïs bevat volgens dr.
Gunning 14% water, 12% kleefstof, 8% vet, en 66% zetmeel. Wil men er brood van bakken, dan moet men er eene zekere hoeveelheid rogge of tarwe bijvoegen. Van de bladeren en bloemkolven vervaardigt men velerlei vlechtwerk; ook worden met de bladeren matrassen gevuld. In schier alle werelddeelen voedt zich thans een groot gedeelte der bevolking met maïsmeel. De maïs wil op elken grond wel groeijen, maar zij geeft de voorkeur aan een lossen, diep omgegraven, eenigzins vochtigen bodem. Zij put dien echter zeer sterk uit, en zonder sterke bemesting kan zij eerst na verloop van 5 tot 7 jaren op dezelfde plek goede vruchten voortbrengen. De zaaikorrels moeten met zorg gekozen worden, en daar zij zeer gevoelig is voor vorst, mag men ze niet vroeg in den grond leggen.
Zoodra de planten 1/2 Ned. el hoog zijn, worden zij aangeaard. Nadat het stuifmeel zich behoorlijk verspreid heeft, kan men de mannelijke bloemen afsnijden en aan het vee tot voedsel voorzetten, en zoodra de omhullende bladeren der maïskolven verdorren, beschouwt men deze als rijp. Men breekt ze met de hand af en laat ze droogen, waarna ze in de schuur worden gebragt. In het zuiden van Frankrijk zaait men de maïs den 15den Julij, en men kan reeds in het begin van September oogsten. Het maïsmeel blijft niet langer goed dan een jaar. Wij geven hierbij de afbeelding eener maïsplant, namelijk in a een stengel op 1/5de tot 1/10de der natuurlijke grootte, in b een mannelijk bloempakje in natuurlijke grootte, in c een onthuld vrouwelijk bloempakje op 1/3de der natuurlijke grootte, in d eenige zeer jonge vrouwelijke bloemen op viervoudige grootte, in e een onthulden vruchtkolf op 1/4de der natuurlijke grootte, en in ƒ eene doorgesnedene vrucht op dubbele grootte.
Van de verscheidenheden der maïs noemen wij: Z. americana, zwaar van korrel en bijna 5 Ned. el hoog, bp ons zelden tot rijpheid komend, — Z. alba, in het zuiden van Frankrijk te vinden en 21/2 Ned. el hoog, — en Z. vulgaris, omstreeks 11/2 Ned. el hoog en in ons Vaderland zeer goed te verbouwen. De watermaïs (M. del agua) der Spanjaarden is eene geheele andere plant, namelijk de vermaarde Victoria regia.