Magnolia is de naam van het belangrijkst geslacht eener hiernaar genoemde plantenfamilie. Bij de daartoe behoorende gewassen vindt men een 3-bladigen kelk, eene bloemkroon met 6—15 bloembladen, welke meestal sterk met die van den kelk overeenkomen, een onbepaald aantal meeldraden met naar buiten gekeerde helmknoppen en een ontelbaar aantal vruchten. Deze bevinden zich aarvormig op een langen vruchtbodem en springen met twee kleppen open, een of twee zaden bevattende. De magnolia’s zijn NoordAmerikaansche en Noord-Aziatische boomen en heesters met uitgespreide takken en langwerpige of lancetvormige, gesteelde, gaafrandige bladeren.
De kortgesteelde eind- of okselstandige bloemen zijn zeer fraai, ja, zij behooren tot de prachtigste voortbrengselen van het plantenrijk. Van de soorten noemen wij: M. grandiflora, L., een boom ter hoogte van 30 Ned. el en met eene middellijn van 0,6 Ned. el. De kransvormig geplaatste takken geven aan den boom eene ongemeene regelmatigheid, en de bladeren hebben de lengte van omstreeks 0,3 Ned. el. De bladstelen zijn kort en dik, en de bladschijven langwerpig, spits, lederachtig, van boven glanzig en van onder bruin en viltig. Zijne prachtige witte bloemen verspreiden een aangenamen geur. De bloembladen zijn langwerpig en eenigzins lederachtig, en de middellijn eener bloem is nagenoeg 0,25 Ned. el. Is de vrucht rijp, dan springt zij open en de zaden komen daaruit te voorschijn, aan witte steeltjes hangende. Deze boom behoort te huis in de zuidelijke Staten van Noord-Amerika en men bezigt er den bitteren bast tegen tusschenpoozende koorts, M. amiculata Lam. is desgelijks een hooge boom, die in de zuidelijke Staten van Noord-Amerika groeit.
Zijne bladeren zijn niet altijd groen, maar afvallig, omgekeerd-eivormig en spits en aan de basis hartvormig. Ook deze draagt witte bloemen. M. glauca L. is reeds lang in Europa bekend als een boom ter hoogte van 10 Ned. el met een gedraaiden stam, langwerpige, stompe, van boven donkergoene, van onder lichtgroene, onbehaarde, afvallende bladeren en witte, welriekende bloemen. De koning van alle magnoliaboomen is echter M. Campbelli Hook f. en Thoms., het eerst door Griffith in Boetan ontdekt. Hij groeit in het Himalaya-gebergte ter hoogte van omstreeks 3000 Ned. el boven de oppervlakte der zee, en zijn regte stam, 25 Ned. el hoog, is bedekt met eene zwarte schors.
In April, vóórdat de bladeren verschijnen, siert hij zich met een ontelbaar aantal i groote bloemen, die eene witte, purper-, scharlaken- of rozenroode kleur hebben, doch niet veel geur bezitten. De vrucht wordt eerst rijp in October. De bladeren zijn kort gesteeld, ovaal, aanvankelijk onbehaard en later aan de onderzijde behaard. Wij geven in fig. 1 de afbeelding van een bloem- en in flg. 2 die van een vruchtdragenden tak op ⅛ste der natuurlijke grootte.