Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lycklama

betekenis & definitie

Lycklama is de naam van een aanzienlijk Friesch geslacht, afstammende van Lyckle Belles, grietman van Schoterland, die in het begin der 16eeuw leefde. Toen hij in 1517 met andere aanzienlijke Friezen tot ridder zou worden geslagen, wees hjj het leengoed (Opsterland en Ooststellingwerf), hem door keizer Karei V aangeboden, van de hand, om het leenstelsel uit Friesland te weren en er de ingezetenen den naam van vrije Friezen te doen behouden. Met betrekking tot den ridderslag zeide hij: „Tueght allinne makket wiere adel (Deugd alleen geeft waren adeldom)”. Zjjne Stins Friesburg werd, daar hjj tot de E. Katholieke Kerk behoorde, tot tweemaal toe, ten tijde der beeldstormers verwoest, waarna hij te Wolvega de Lycklamastins deed verrijzen.

Vele leden van dat geslacht , hetwelk zich vervolgens in een oudsten en jongsten tak verdeelde, hebben de waardigheid van grietman bekleed. Wij vermelden: Hanso Lycklama, in 1637 tot grietman van Gaasterland gekozen; — Laelius van Lycklama, in 1585 subsituut-grietman van Weststellingwerf en in 1625 grietman van Helumer Oldephaert; — Binco Lycklama, in 1626 grietman van Weststellingwerf en wonende op Lycklama-stins te Wolvega; — Byse Lycklama d Nijeholt, grietman van Oost- en Weststellingwerf, — Agge Lycklama d Nijeholt, in 1637 substituut-grietman van Weststellingwerf; — Augustinus Lycklama d Nijeholt, in 1693 grietman van Opsterland en ontwerper van het kanaal van Gorredijk naar Appelscha; •— Angnstinus Lycklama d Nijeholt, in 1762 grietman van Utingeradeel, in 1786 curator van de hoogeschool te Franeker, en overleden te Oldeboorn in 1789; — Bartholdus Lycklama d Nijeholt, in 1698 grietman van Ooststellingwerf; — Daniël de Blocq Lycklama d Nijeholt, in 1731 grietman van Ooststellingwerf; — JEyse Lycklama d Nijeholt, in 1624 grietman van Ooststellingwerf en in 1639 van Weststellingwerf; — Livius Suffridus Lycklama d Nijeholt, in 1718 grietman van Opsterland, in 1742 curator der hoogeschool te Franeker, in 1748 lid der Staten, in 1735 stichter der nieuwe Kerk te Gorredijk en overleden in 1773; — Lubbert Lycklama d Nijeholt, grietman van Ooststellingwerf, in 1668 lid van Gedeputeerde Staten, en overleden in 1697; — Begnerus Lycklama d Nijeholt, in 1741 grietman vanLemsterland, in 1742 van Utingeradeel, alsmede lid der Staten, overleden te Oldeboorn in 1756; — Suffridus Lycklama d Nijeholt, in 1639 grietman van Ooststellingwerf, alsmede lid van Gedeputeerden, overleden in 1645; — Tinco Lycklama d Nijeholt, geboren in 1696, grietman van Utingeradeel in 1756 en overleden in 1762; — Tinco Martinus Lycklama a Nijehólt, geboren den 44™ October 1766, in 1788 grietman van Ooststellingwerf, in 1790 van Utingeradeel, doeh in 1795 met zjjne ambtgenooten van die betrekking beroofd, in 1805 lid van het departementaal bestuur van Friesland, in 1809 drost van Heerenveen, in 1812 onderprefect van het arrondissement Heerenveen, en na de herstelling onzer onafhankelijkheid eerst lid van de Tweede Kamer der Staten generaal en militiecommissaris, daarna Lid van de Eerste Kamer en voorzitter der ridderschap van Friesland. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, werd in den adelstand opgenomen, en overleed in 1844. Afzonderlijk vermelden wij:

Meereus Lycklama a Nijehólt, een verdienstelijk Nederlandsch regtsgeleerde. Deze, een zoon van Meme Lyckles, 3ubstituut-grietman van Weststellingwerf, en van Hylck Terwisga, werd geboren omstreeks het jaar 1570, studeerde te Heidelberg en te Franeker, verkreeg er den titel van doctor in de regten, vestigde zich in 1597 als advocaat te Leeuwarden en werd in 1602 van wege Friesland afgevaardigd naar ’s Gravenhage. In 1604 werd hjj hoogleeraar in de regten te Franeker en het volgende jaar rector magnificus. Intusschen verwisselde hij in 1610 het ambt van hoogleeraar met dat van grietman van Ooststellingwerf en curator der hoogeschool, en werd in 1623 grietman van Weststellingwerf. Meermalen zag hij zich afgevaardigd naar de vergadering der Staten-Generaal; voorts vertrok hij in 1621 als buitengewoon gezant naar Denemarken, ontving uit Venetië de ridderorde van St. Marcus, overleed den 9<i™ Augustus 1625 en werd te Nyeholtpade ter aarde besteld. Hij schreef: „Dissertationes Academicae (1605)”, — „Oratio funebris, memoriae Raphaelis Clingbyl dicta (1608)”, — „Membranarum Libri VII (1624 en later)”, — „Liber singularis de ,jure studiosorum (1609)”, •— „De heredis institutione (1610)”, — „De ineunda rei aestimatione (1610)”, — „Oratio de professore Juris (1616)”, — „Benedictorum libri IV (1617)”, enz. Ook hanteerde hjj de Latjjnsche lier.

Tinco Martirms Lycklama a Nijehólt, een verdienstelijk Nederlandsch reiziger en oudheidkundige. Hij werd geboren te Beetsterzwaag den 94™ July 1837 en behoort, evenals de voorgaande, tot den oudsten tak der Lycklama's, welke door koning Willem I in den Nederlandschen adelstand werd opgenomen. Nadat hij in de ouderlijke woning, inzonderheid van zijne moeder, eene zorgvuldige opvoeding had ontvangen, bezocht hij de hoogeschool te Utrecht (1854 tot 1856) en daarna die te Groningen (1856 tot 1860), legde zich vervolgens te Genève toe op de Italiaan sche taal, reisde gedurende den zomer van 1861 in Duitschland, toefde den daarop volgenden winter te Florence, bezocht Milaan, Venetië en Genua, bestudeerde deRomeinsche oudheden van Arles, Nimes, Avignon, Orange enz. en bragt den zomer van 1862 door in Zwitserland en te Londen. Daarna hield hij zijn verbljjf te Genua, doorkruiste OpperItalië en Zwitserland en begaf zich naar Algiers, Tunis, Malta, Napels en Rome, waarna hij naar Algiers terugkeerde, om zich vertrouwd te maken met het Arabisch. Na nogmaals in den zomer Zwitserland te hebben bewonderd, reisde hjj in den herfst van 1864 in Spanje, toefde geruimen tjjd op het eiland Majorca en vestigde zich den daaropvolgenden winter te Parijs, om onder de leiding vaneen leermeester uit Syrië zijne oefeningen in de Arabische taal voort te zetten. In het voorjaar van 1865 trok hij over Berljjn en Petersburg naar het Oosten, en bleef dien winter in Tiflis, waar hij de Perzische taal leerde,— den volgenden te Bagdad en den daaropvolgenden te Aleppo.

Op den 2<J™ jUnij 1868 ging hij te Jerusalem over tot de R. Katholieke Kerk, en keerde na eene afwezigheid van 372 jaar in Europa terug. Hij toefde er eenigen tijd te Parijs en in de Pyreneeën, doch ging in den herfst van 1869 weder naar Syrië, bleef den daaropvolgenden winter te Beyreuth, bezocht in het voorjaar van 1870 een gedeelte van Egypte, woonde gedurende den Fransch-Duitsehen oorlog op zijn landgoed Eysinga-huis te Beetsterzwaag, bleef daarna eenigen tijd te Parijs en vestigde zich vervolgens op een door hem aangekocht landgoed te Cannes in het zuiden van Frankrijk, waar hij zich bij voortduring met studiën over het Oosten bezig houdt, deze afwisselend met het beoefenen der muziek, die aan hem onderscheidene compositiën verschuldigd is. Eene hoogst merkwaardige verzameling van oudheden, in 1869 te Beetsterzwaag aangelegd, is derwaarts overgebragt. De Koning van Perzië versierde hem met de ridderorde van den Leeuw en de Zon, en hij is lid van de Société Géographique te Parjjs. Yan z|jne groote reis in het Oosten heeft hij eene beschrijving geleverd in het hoogst belangrijk werk: „Voyage en Russie, au Caucase et en Perse, dans la Mésopotamie, le Kurdistan, la Syrië et la Tnrquie, exécuté pendant les années 1865, 66, 67 et 68 (1872—1875,4 dln)”.

De volgende personen, schoon een dergeIjjken naam voerende, behooren tot een geheel anderen stam:

Albertus Lycklama a Nijehólt, geboren te Steenwjjkerwold, in 1705, te Franeker gepromoveerd in de regten, secretaris van Hennaarderadeel, vervaardiger van een bundel gedichten en van het blijspel: „Het Franeker studentenleven”, en overleden in 1753; — Albertus Iyycklama a Nijehólt, geboren in 1756, in 1806 kolonel bij de infanterie, in 1809 brigadier en ridder van het Legioen van Eer; •— Jacób llgbert Lycklama a Nijehólt, die, in 1742 te Wommels geboren, in de regten en medicijnen studeerde, zich te IJsselstein vestigde en aldaar baljuw werd. Hij was een ijverig patriot en een voorstander der leus: „Vrijheid, gelijkheid, broederschap”, zoodat hjj zjjne kinderen in rood baai kleedde en verlangde, dat men hen steeds bjj den doopnaam aansprak, terwijl hjj zjjne echtgenoote vrouw Ijycklama deed I noemen. Hij {overleed in 1810, en 50 jaren later werd op zjjne rustplaats eene zerk geplaatst met zijn geslachtswapen.

< >