Lützow. Onder dezen naam vermelden wy:
Ludwig Adolf Wilhelm, vrijheer von Lützow, de aanvoerder van een naar hem genoemd vrijkorps in den Duitschen onafhankelykheidsoorlog. Hy werd geboren in de Mittelmark den 18den Mei 1782, trad in 1795 in dienst by het eerste bataljon der garde, was weldra officier en woonde, by een regiment kurassievs overgeplaatst, den oorlog by van 1806. Aan de krygsgevangenschap ontsnapt, voegde hy zich in 1807 by het vrijkorps van Schill en bragt de kavailerie van dezen in orde. Weldra zag hij zich tot ritmeester bevorderd, en nam in 1808 als majoor zyn ontslag, hoewel hy in 1809 nog deel nam aan de togten van Schill tot aan het gevecht bij Dodendorf, waar hy gewond werd. Eerst in 1811 nam hy weder dienst als majoor bij de kavailerie en ontving in 1813 verlof om een vrijkorps op te rigten, dat weldra een aantal uitstekende mannen telde. Hij voerde daarover het bevel, en onder hem kommandeerde de majoor von Petersdorff. Het korps was bestemd om in den rug van den vijand den kleinen oorlog te voeren en in Thtiringen, Hessen en Westfalen het volk in opstand te brengen. Het bestond reeds tegen het einde van Maart uit 900 man voetvolk en 260 ruiters, en breidde zich allengs uit tot 3000 man voetvolk en 4 eskadrons kavailerie.
Ook was er eene afdeeling Tyroler scherpschutters onder bevel van Biedl en Fnnemoser aan toegevoegd. Bij den aftogt van het leger na den slag bij Lützen was een gedeelte van de jagers te voet van het korps, dat in Leipzig gelegen had, naar Silézië teruggetrokken. Daardoor werden Jahn, Beil en andere bevelhebbers van Lützow gescheiden, die, door Friesen en den met geestdrift bezielden Körner aangespoord, met de ruiterij over de Elbe en de Saaie trok, terwijl de infanterie onder bevel van den majoor von Petersdorff bij de Elbe bleef. De hoop om met de Russen Leipzig in bezit te nemen, werd door den wapenstilstand verjjdeld, en de Saksische minister van Oorlog von Oersdorff zond hem een officier, om hem over de Elbe terug te geleiden. Napoleon had echter bevel gegeven om de partijgangers te vernietigen, zoodat het vrijkorps van von Lützow, argeloos voortrukkend, op last van generaal Fonrnier den 17den Junjj bij Kitzen, niet ver van Leipzig, door den Würtembergschen generaal Normann in de schemering overrompeld en bjjna geheel in de pan gehakt werd. Na den wapenstilstand sloten zich echter de overgeblevene manschappen weder aaneen, en het korps van Tettenborn aan de BenedenElbe werd er onder bevel van Walmoden aan toegevoegd. Het korps verwierf lauweren in het gevecht aan de Göhrde (16 September), waar von Lützow op nieuw zwaar gewond werd, en in vele voorpostengevechten; doch het kon niet veel goeds ten uitvoer brengen, omdat het bjj voortduring gescheiden bleef.
Eerst in December was het weder vereenigd, trok toen met den Kroonprins van Pruissen tegen de Denen te velde, vervolgens onder Melmenstreit naar de Rijn, en eindelijk naar Frankrijk, doch te laat om er deel te nemen aan den strijd. Toen von Lützow, nog naauweIjjks hersteld, in Maart 1814 in het Silézische leger te Chalons aankwam, zond Slücher hem met depêches aan den generaal St. Priest naar Rheims, doch op de terugreis werd hij door den Franschen landstorm gevangen genomen. Na het sluiten van den vrede zag hij zich bevorderd tot luitenant-kolonel, en in 1815 verkreeg hij het kommando over een regiment ulanen. In den slag van Ligny werd bjj een aanval op een Fransch carré een paard onder hem doodgeschoten en hij zelf gevangen genomen, maar de overwinning bij Waterloo bezorgde hem de vrijheid. Later klom hij op tot generaal-majoor en overleed te Berlijn den 5den December 1834.
Therese von Lützow, geboren von Struve, eene Duitsche schrijfster. Zij werd geboren te Stuttgart den 4den Juljj 1804, woonde met hare ouders achtervolgens te Brunswijk, Cassel, Berlijn, Dresden en Hamburg (sedert 1814) en trad in 1825 in het huwelijk met den Pruissischen gezantschapssecretaris en consul-generaal von Bacharacht. Haar eenig kind uit dit huwelijk verloor zij reeds vroeg. Langer dan 20 jaren woonde zjj bij afwisseling te Hamburg en te Petersburg en volbragt voorts reizen, welke zich tot in het Oosten uitstrekten. Nadat zij in 1849 van haren echtgenoot gescheiden was, trad zij weldra weder in het huwelijk met een harer bloedverwanten, de Nederlandsche kolonel von Lützow.
Met dezen kwam zjj in Januarij 1850 te Batavia, ging in Mei naar Soerabaya, waar zjj het leven schonk aan eene dochter, en ondernam vervolgens reizen in het binnenland. Reeds was de tijd van haar terugkeer naar Europa bepaald, doch zij wilde vooraf het westelijk gedeelte van Java bezoeken. Op dien togt verhief zich eene aanvankelijk kleine ongesteldheid tot eene hevige dysenterie, zoodat zp op den 16den September 1852 overleed. Onder den naam van Therese schreef zij : „Briefe aus dem Süden (1841)”, — „Menschen und Gegenden (1845)”, — „Paris und die Alpenwelt (1846)”, — „Eine Reise nach Wien (1848)”, — voorts de romans: „Ein Tagebuch (1842)”, — „Falkenberg (1843)”, — „Lydia (1843)”, — „Am Theetisch (1844)”, — „Weltgliiek (1845)”, — „Heinrich Bukart (1846)”, — „Alma (1848)”, — en „Novellen (1849)”.