Reuchlin. Onder dezen naam vermelden wij:
Johann Reuchlin, in het Grieksch Kapnion, een beroemd letterkundige en voorstander der Hervorming. Hij werd geboren den 22sten Februarij 1455 te Pforzheim, studeerde te Freiburg, werd wegens zijn fraaije stem in de kapél van markgraaf Karel von Baden-Durlach opgenomen en vergezelde in 1473 den jeugdigen markgraaf Frederik naar de universiteit te Parijs, waar hij zich vooral op het Grieksch en Latijn toelegde. In het volgende jaar zette hij te Basel zijne oefeningen voort, vertrok in 1478 naar Orleans om in de regten te studéren, in 1479 naar Poitiers, ging in 1481 als licentiaat in de regten naar Tübingen, vestigde er zich als advocaat en als leeraar in de letterkunde en was eerlang de gunsteling van Eberhard de Gebaarde van Würtemberg, met wien hij als geheimschrijver in 1482 naar Italië vertrok. In 1484 werd hij assessor van het geregtshof te Stuttgart, terwijl Eberhard hem met onderscheidene diplomatieke zendingen belastte. Zes jaar later toefde hij wederom in Italië. In 1492 vergezelde hij Eberhard naar Linz, naar den Keizer, die hem tot pfalzgraaf en rijksraad benoemde. Na den dood van Eberhard vertrok hij in 1496 naar het Keurpfalzische Hof te Heidelberg en zorgde in 1498 als gezant te Rome, dat keurvorst Philippus van de Pfalz ontheven werd van den ban. Na zijn terugkeer te Stuttgart wijdde hij zich aan de wetenschap en het onderwijs.
Van 1502 tot 1503 was hij voorzitter van het Bondsgerigt in Zwaben. Zijne tegenkanting tegen het door den Keizer bevolen verbranden (1509) van alle Hebreeuwsche geschriften, met uitzondering van den Bijbel, wikkelde hem in een heftigen strijd met de Dominicanen te Keulen en vooral met Jakob van Hoogstraten. De universiteiten te Parijs, Leuven, Erfurt en Mainz kwamen tegen hem op en er werd een inquisitieprocès tegen Reuchlin aanhangig gemaakt, die evenwel te Mainz, te Spiers en vervolgens te Rome zijne zaak op eene schitterende wijze verdedigde. Tevens werden de blinde ijveraars in de vermaarde „Epistolae obscurorum virorum” prijsgegeven aan den spot. Gedurende den oorlog tusschen hertog Ulrich en den Zwaabschen Bond werd Reuchlin, hoewel hij zijne regterlijke betrekking bij den Bond had nedergelegd, door den Hertog gevangen genomen, maar herkreeg door tusschenkomst van hertog Willem van Beijeren zijne vrijheid en vertrok in 1519 naar Ingolstadt, waar hij een hoogleraarsambt aanvaardde. Een beroep naar Wittenberg wees hij van de hand, tevens zijn leerling Melanchthon aanbevelend. Wegens de pest keerde hij reeds in 1521 naar Stuttgart terug.
Nadat hij voorts korten tijd werkzaam was geweest te Tübingen, overleed hij op de badplaats Liebenzell bij Hirschau op den 30sten Junij 1522. Zijne aanzienlijke boekerij had hij vermaakt aan zijne geboortestad. Hij behoort tot de voorloopers der Hervorming in Duitschland en is er tevens de grondlegger der klassieke philologie en de schepper van het humanismus. Hij gaf onderscheidene werken van Grieksche schrijvers in het licht, leverde vertalingen van belangrijke Grieksche en Latijnsche werken, en schreef: „Micropaedia (1478)”, — „Breviloquus (1478)'’, — „De verbo mirifico (1494)”, — „Rudimenta hebraica (1506)”, — „Der Augenspiegel (1511, laatste uitgave l836)”, —„De arte cabbalistica (1517)”, — en „De accentibus et orthographia Hebraeorum libri III (1518)”. Zijne uitgave der Zeven Boetpsalmen is het eerste werk, dat in Duitschland in het Hebreeuwsch gedrukt werd. In het hekelend blijspel: „Sergius sive capitis caput 1507)” eindelijk geeselde hij de heerschzucht der priesters.
Hermann Reuchlin, een verdienstelijk geschiedschrijver en een nakomeling van den voorgaande. Hij werd geboren den 9den Januarij 1810 te Markgröningen bij Stuttgart, studeerde te Tübingen in de theologie, vergezelde als onderwijzer zijn kweekeling Sieveking uit Hamburg naar Parijs, waar hij zich geruimen tijd ophield en de geschiedenis van het Jansenismus bestudeerde, werd in 1852 godsdienstleeraar te Pfrandorf bij Tübingen en in 1857 privaatdocent te Stuttgart, waar hij den 14den Mei 1873 overleed. Van zijne geschriften vermelden wij: „Geschichte von Port Royal (1839—1844, 2 dln)”, — „Pascals Leben und der Geist seiner Schriften (1840)”,—„Geschichte Italiens von Gründung der regierenden Dynastien bis zur Gegenwart (1858—1874, 4 dln)”, — en „Lebensbilder zur Geschichte des neuen Italien (graaf Balbo, Garibaldi en Pepe, 1860-1862, 2 dln)”.