Lupine. Het geslacht Lupinus Tourn. behoort tot de familie der Vlinderbloemigen en tot de afdeeling der Genisteën. De kelk is 2-lippig en overbljjvend, de vlag eirond, de keel gesnaveld. De meeldraden zijn éénbroederig, de helmdraden niet dikker aan den top en de helmknoppen ongelijk en onbehaard. De stamper is priemvormig en gebogen, de stempel fluweelachtig en de peul langwerpig-lancetvormig en boven de zaden bultig.
Tusschen de zaden heeft men scheidswanden. De bladeren dezer éénjarige of overblijvende gewassen zjjn enkelvoudig of 5- of 9-tallig gevingerd , en de steunbladen aan de bladstelen vastgegroeid, terwjjl de bloemen tot trossen vereenigd zjjn. De witte lupine (L. albus L.) is eene éénjarige plant, die ’/2JNed. el hoog wordt. De blaadjes zijn omgekeerd-eivonnig en aan de onderzijde sterk behaard, en de bloemtrossen tellen wel eens 20 witte bloemen. De peulen zjjn bruinachtig-geel en behaard, en de zaden wit. Dit Oostersch gewas wordt in het zuiden van Europa veel verbouwd; het bloeit in den zomer. — De blamwe lupine (L. hirsutus L.) wordt ongeveer zoo hoog als de voorgaande en is geheel en al behaard. De bladeren bestaan uit 5 tot 7 omgekeerd eivormige, aan de basis wigvormige blaadjes, welke aan beide zijden fluweelachtig zjjn. De steunbladen zjjn priemvormig.
De bloemen vormen eene soort van tros; zij zjjn onder afwisselend en boven kransvormig geplaatst. De priemvormige dekbladen zjjn overbljjvend en de steeltjes korter dan de kelkbuis. De bovenlip van den kelk is 2-deelig en veel korter dan de 3-spletige onderlip, de bloem blaauw, en de peul aan het uiteinde snavelvormig en met lange bruine haren bedekt. De zaden zjjn ! bruin gemarmerd. Deze soort, desgelijks een éénjarig gewas, groeit in het zuiden van ons werelddeel onder het graan. — L. reticulatus Desv. draagt liggende haren; de stengel is naar boven vertakt, en de blaadjes, ten getale van 7 tot 9, zjjn Ijjnvormig en stomp. De bloemen zjjn vereenigd tot kort-gesteelde trossen; de dekbladen zjjn lancetvormig en de steeltjes korter dan de kelkbuis. De 2-deelige bovenlip van den kelk is veel korter dan de onderlip , de bloemen zjjn klein en blaauw, de peul is fluweelaehtig en de zaden zjjn wit met zwarte ljjnen. — L. angustifolius L. geljjkt op de voorgaande soort, maar onderscheidt zich tevens door platte blaadjes, dubbel zoo groote, donker blaauwe bloemen, eene breedere onderlip van den kelk, eene veel breedere peul en viermaal zoo groote, grijze, wit-gevlekte zaden. — De geele lupine (L. luteus L.) einde]jjk heeft breeder blaadjes, donker gele bloemen en witte zaden met zwarte vlekken.
De gele, blaauwe en witte lupine groejjen I zelfs op schrale zandgronden en worden — vooral in het westen van Frankrjjk — veel verbouwd tot veevoeder. Wjj geven hierbij de afbeelding van eene fraajje sierlupine, namelijk van L. insignis kylridus, op ll<Ae der natuurlijke grootte.