Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lübeck

betekenis & definitie

Lübeck. Onder dezen naam vermelden wij:

Een vorstendom in het groothertogdom 01denburg langs de Trave en het meer Eutin en in het Holsteinsche landschap Wagrië. Het werd als bisdom gesticht door keizer Otto I, maar in 1162 verplaatste de bisschop zijn zetel naar Eutin. In 1530 schaarde de bisschop zich met zijne onderhoorigen aan de zijde der Hervorming en bleef er regéren als eerste Rijksvorst. Daar het vorstelijk Huis Holstein aan het bisdom vele diensten bewezen had, werd tusschen die beide in 1647 eene overeenkomst gesloten, volgens welke de eerstvolgende zes bisschoppen gekozen zouden worden uit genoemd Huis. Daarover ontstonden verwikkelingen met Denemarken, dat evenwel in 1667 bij den Vrede van Gliickstadt aan die overeenkomst zijn zegel hechtte. Een nieuwe twist verhief zich bij de bisschopskeuze van 1701, waarbij 12 stemmen zich voorden Deenschen prins Karei en 9 voor den groothertog Christiaan August van Holstein verklaard hadden. Door bemiddeling van Engeland en Nederland kwam echter eene schikking tot stand, volgens welke prins Karei met eene som gelds werd afgekocht. Nadat eindelijk door het kiezen van hertog Friedrich August von Holstein-Qottorp aan de overeenkomst van 1647 voldaan was, koos het domkapittel in 1756 prins Frederïk, een zoon van den Deenschen koning Frederïk V, tot coadjutor.

Deze echter schonk dat ambt in 1772 aan Peter Frederïk, een zoon van den vermelden bisschop Frederïk August, die het op zijne beurt afstond in 1776 aan zijn neef, hertog Feter Frederïk Lodewijk, die in 1785 de bisschoppelijke regéring aanvaardde en tevens bestuurder werd van het hertogdom Oldenburg. In 1802 werd niet alleen het geheele bisdom, maar ook het nagenoeg even zoo aanzienlijke domkapittel aan den Hertog van Oldenburg toegekend als schadeloosstelling voor zijne opofferingen, waarbij men echter aan de Rijksstad Lübeck een gedeelte der dorpen van het kapittel in vollen eigendom afstond. Krachtens eene overeenkomst, den 14d«n Februarij 18(42 te Plön met de kroon van Denemarken gesloten, heeft tot betere afronding van beider gebied eene omwisseling van landen plaats gegrepen, waarbij de gemeente Ratekau aan Holstein en de gemeente Gleschendorf aan het vorstendom Lübeck werd toegevoegd. Het vorstendom Lübeck of Eutin telt op 6,68 O geogr. mijl ruim 22000 inwoners en bestaat uit 2 deelen, van welke het noordelijke, tevens het grootste, geheel door Holstein, en het zuidelijke in het noorden en westen door Holstein, in het zuiden door het stadsgebied van Lübeck en in het oosten door de Oostzee is ingesloten. Behalve de stad Eutin bevat het 2 vlekken en 140 dorpen en gehuchten. Het is vertegenwoordigd op den algemeenen Landdag met het groothertogdom Oldenburg en heeft zijn afzonderlijken Provincialen Landdag. Door een verdrag van 15 October 1866 verkreeg Oldenburg, tegen afstand van zjjne erfelijke aanspraken op Holstein, van Pruissen het tusschen de 2 deelen van het vorstendom gelegene Holsteinsche ambt Ahrensböck (2I/Sste geogr. mijl met 9000 inwoners), benevens eenige kleine aangrenzende districten.

Lübeck is de hoofdstad en het staatkundig middelpunt der kleine republiek, welke onder den naam van „Vrije en Hanzestad Lübeck” een zelfstandigen Staat in het Duitsche rijk vormt en op 5,21 geogr. mijl bijna 57000 inwoners telt (1875). In den Bondsraad van het Duitsche Rijk heeft zij ééne stem en zij zendt een afgevaardigde naar den Rijksdag. Reeds bij het ontstaan van den Duitschen Bond had zij in 1867 met Pruissen eene militaire conventie gesloten, volgens welke het voormalig Lübecksche contingent werd opgeheven, terwijl er een Pruissisch bataljon in bezetting kwam, om er de dienstpligtigen in zich op te nemen. De zelfstandigheid en de souvereiniteit der republiek blijven daarbij ongeschonden. Het bestuur der posterijen bevindt er zich in handen van het Keizerrijk.

De aansluiting aan het Tolverbond in 1868 heeft een zegenrijken invloed gehad op de welvaart der Republiek; er zjjn na dien tijd groote magazijnen verrezen en entrepots voor wijnen en sterke dranken. Het handelsverkeer werd er voorts niet weinig bevorderd door de regelmatige stoom boot vaart op Denemarken, Zweden, Rusland enz., alsmede door den aanleg van spoorwegen. Sedert 1870 is de stad hierdoor aangesloten aan de OostDuitsche spoorwegen en door een spoorweg naar Eutin met de oostelijke spoorwegen van Holstein. In 1871 bedroeg er het aantal binnenloopende en vertrekkende schepen 2300 van ruim 150000 last. In 1867 is de uitgebreidheid der Republiek eenigzins verminderd; zjj bezat namelijk gemeenschappelijk met Hamburg het ambt Bergedorf, hetwelk zij bij hare toetreding tot het Tolverbond in 1868 aan Pruissen heeft afgestaan.

De stad Lübeck, 2 geogr. mijl van de Oostzee aan de bevaarbare Trave gelegen, telt omstreeks 45000 inwoners. Zij werd in 1143 door Adolf II, graaf van Kolstein-Schaumburg gesticht, nadat het oude Lübeck, verder noordwaarts gelegen en reeds in 1043 vermeld, in 1138 verwoest was. Graaf Adolf zag zich in 1158 genoodzaakt, de stad aan Hendrik de Leeuw, hertog van Saksen af te staan, waarna in 1163 het bisdom van Oldenburg derwaarts verplaatst werd. Na de vogelvrijverklaring van den Hertog verviel zij in 1181 aan den Keizer, die haar met vele voorregten begiftigde, welke door de Denen, die haar in 1201 bemagtigden, werden bevestigd. Toen echter de Noord-Albingische landen zich onafhankelijk verklaarden, plaatste zich de stad onder de hoede van keizer Frederik II, die haar deswege in 1226 voor altijd tot eene vrije rijksstad verhief. Als zoodanig hield zij zich staande in den slag bij Bornhöved tegen de Denen (22 Julij 1227). De bloeijende handel deed haar met andere steden van NoordDuitschland toetreden tot de groote Hanza of het Verbond der Kooplieden, waar zij weldra eene voorname plaats bekleedde. Hare vloten voerden heerschappij in de Oostzee en hare stem besliste over de aangelegenheden der Noordsche Staten.

Langer dan 2 eeuwen handhaafde zij dien invloed. Na de ontbinding der Unie van Kalmar (1524), waarbij Lübeck onder de leiding van zijn uitstekenden burgemeester Nicolaus Bröms niet weinig deel nam aan de nieuwe regeling der zaken in het noorden van Europa, nam het verval der Hanza en daarmede de achteruitgang van Lübeck een aanvang. Nadeelig werkte tevens de twist tusschen de Protestantsch-Democratische partij onder Jwrgen Wnllenweber en de E. KatholiekAristocratische, aangevoerd door genoemden burgemeester. Na den Dertigjarigen Oorlog, gedurende welken den 22sten Mei 1629 de vrede van den Keizer met Christiaan, koning van Denemarken, gesloten werd, verloor de stad de laatste sporen van haren staatkundigen invloed, hoewel zij nog altijd hare belangrijke handelsbetrekkingen met Ruslanden Skandinavië en hare inwendige welvaart behield. — In 1801 werd zij korten tjjd bezet met Deensche troepen, maar herkreeg in 1803 hare volkomene vrijheid en zelfstandigheid. Den 5ien November 1806 trok Blücher met omstreeks 22000 man Pruissen in de stad, doch reeds den volgenden dag werd zij door de Pranschen ingenomen en aan eene driedaagsche plundering prijs gegeven. Zij bleef na dien tijd in handen der Franschen en werd in 1810 ingelijfd in het Fransche Keizerrijk. Handel en verkeer waren inmiddels gaan kwijnen, en de voormalige welvaart was geknakt.

In het voorjaar van 1813, toen de Franschen bij de nadering van een Russisch korps de stad verlaten hadden, verhieven hare burgers de wapens tegen Frankrijk en streden met moed aan den benedenloop der Elbe. Nadat zij vóór het sluiten van den wapenstilstand in den zomer van 1813 nogmaals in de magt der Franschen gevallen was, die de inwoners door hunne afpersingen nagenoeg van al hunne bezittingen beroofden, werd zij den 54en December van dat jaar door de Zweden bevrijd. Door den vrede zag zij hare zelfstandigheid bekrachtigd en zij werd lid van den Duitschen Bond. Voorts nam zij levendig deel aan do staatkundige beweging van 1848. Zij zond een afgevaardigde naar de Nationale Vergadering, en het Liibecksche contingent streed in Sleeswijk-Holstein tot in Junij 1849. Bij de herstelling van den Duitschen Bond in 1851 keerde Lübeck tot den voormaligen staatkundigen toestand terug, en den 2den Julij 1866 verklaarde de stad zich bereid om toe te treden tot den Noord-Duitschen Bond, gelijk in 1871 tot het Keizerrijk.

De stad Lübeck ligt op eene hoogte, die zich van het zuiden naar het noorden uitstrekt en aan de westzijde door de Trave, aan de oostzijde door de Wacknitz, uit het Ratzeburger Meer komende, besproeid wordt. De straten hebben er vrij regelmatig de rigting der hoofdstreken van het kompas. De huizen, ten getale van ruim 7000, zjjn flink gebouwd, doch hebben meerendeels een ouderwetsch voorkomen. Vele van deze, alsook sommige kerken zijn merkwaardige monumenten van middeneeuwsehen stijl. De Maria-kerk, nagenoeg in het midden der stad gelegen, heeft 2 torens ter hoogte van 130 Ned. el ieder; zij is afkomstig uit het begin der 14de eeuw en in zuiveren spitsboogstijl gebouwd. Voorts bezit zij vele bezienswaardige zaken, zooals schilderijen en beeldhouwwerk. De beide torens van den dom, in het zuideljjk gedeelte der stad, zijn weinig minder hoog; dit gebouw, de oudste der 5 kerken, is reeds in 1170 verrezen. Hier vindt men een beroemd altaarstuk van Sons Mending van het jaar 1491.

De Catharifta-kerk behoorde bij het voormalige, in 1225 gebouwde Minorietenklooster, waar zich thans het Catharinéum (gymnasium en reaalschool) en de openbare boekerij (50000 deelen, waaronder 1200 wiegedrukken en honderde handschriften) bevinden. Een merkwaardig gebouw is wijders het oude raadhuis met de beurs; het is op verschillende tijden gebouwd, en het schoonste gedeelte, de zuidelijke vleugel, is van 1442— 1444. De oude Holsteinsche poort, niet ver van het spoorwegstation, is een overblijfsel dei; voormalige vestingwerken en afkomstig van 1477. De omstreken der stad zijn zeer bevallig wegens hare fraaije wandelparken en prachtige eiken- en beukenbosschen. De inwoners belijden bijna allen de Evangeiisch-Luthersche godsdienst. Voor onderwijs is er goed gezorgd: behalve het gymnasium, de reaalschool, talrijke bijzondere scholen en een voldoend aantal lagere scholen heeft men er 2 handelascholen, eene nijverheidsschool, eene zeevaartschool en een seminarium. Men heeft er een vereeniging voor plaatselijk nut, in het laatst der voorgaande eeuw ontstaan, welke onderscheidene zegenrijke instellingen voor het volk heeft doen verrijzen, terwijl zij over een jaarlijksch inkomen beschikt van ongeveer 20000 mark (12000 gulden). Voorts heeft men er vele rijke instellingen van weldadigheid, wier kapitaal (zonder het grondbezit te rekenen) geschat wordt op 5 millioen mark.

De merkwaardigste van deze zijn het St. Jans-Maagdenklooster, reeds in 1177 gesticht en sedert 1569 bestemd tot voorziening in de behoeften van onbemiddelde burgerdochters, en het Heilige-Geest-Hospitaal, in 1286 verrezen, hetwelk zich belast met de verzorging van burgers en burgeressen, die buiten hunne schuld tot armoede zijn vervallen. Beide inrigtingen bezitten uitgestrekte landerijen en bosschen, — en dit geldt ook van de stadsarmen-inrigting, die een jaarlijksch inkomen heeft van 80000 mark. De voornaamste bron van bestaan te Lübeck is de handel. Men heeft er eene aanzienlijke reederij, eene handelsvereeniging met een jaarlijksch inkomen van 40000 mark, 3 verzekeringsmaatschappijen voor zeegevaar en 2 banken. De fabriekmjverheid is er daarentegen van betrekkelijk weinig belang.

Yan den scheepsbouw leven er ongeveer 500 menschen. Voorts heeft men er eene machinenfabriek, brouwerijen en sigarenfabrieken. Ook de vischvangst wordt er op groote schaal gedreven. De voormalige inrigting der gilden is er den Dten Januarij 1867 door volkomene vrijheid van arbeid vervangen. De eigenljjke zeehaven van Liibeck is Travemunde, doch in de laatste jaren is de Trave tot aan de stad uitgediept, zoodat groote zeeschepen haar kunnen bereiken.

De regéringsvorm van Liibeck was in ouden tijd zuiver aristocratisch, en de twisten, die de stad tot aan de 16<ie eeuw verdeelden, werden door de burgerij gevoerd om de regten van den Senaat te beperken en zich deel te bezorgen aan het bestuur. Eerst door de overeenkomst van 9 Januarij 1669, die vervolgens gedurende 179 jaren als grondwet geëerbiedigd werd, kwam het zoo ver, dat aan de burgerij, naast den Senaat, die de souvereiniteit en de regtspraak aan zich behield, deelneming werd toegekend in het staatsbestuur en vooral het regt, om over het invoeren van belastingen te beslissen. Na eene voorbereiding gedurende vele jaren vereenigden zich de Senaat en de burgerij in 1848 tot eene herziening der grondwet, welke in 1851 voleindigd werd. Volgens de bepalingen jdier wet, welke ook bij de jongste herziening (1875) gehandhaafd zijn, vormen de Senaat en de Burgerschap de beide hoogste staatsligchamen. De Senaat telt 14 voor levenslang gekozene leden, namelijk 8 geleerden, waaronder 6 regtsgeleerden, en 6 niet-geleerden, waaronder althans 5 kooplieden. De verkiezing geschiedt door afgevaardigden uit den Senaat en uit de Burgerschap. De gekozene is verpligt, zich de keuze te laten welgevallen op straf van verlies van het burgerregt en van Viode yan ziJn vermogen. De voorzitter van den Senaat wordt door dit ligchaam voor den tijd van 2 jaren benoemd en voert den titel van burgemeester.

De Senaat vertegenwoordigt de souvereiniteit van den Staat; de burgers leggen aan hem en aan de stad den eed af van trouw. Hij bewaart het zegel, de sleutels en het archief van de stad, benoemt gezanten en consuls, beëedigt de regters en een groot gedeelte der ambtenaren, bezit in criminéle zaken het regt van genade, houdt toezigt op het beheer der geldmiddelen van den Staat, is in geestelijke zaken opperbisschop (summus episcopus) en heeft met medewerking van de Burgerschap het regt van wetgeving. Zijn titel is: „Hooge Senaat”. — De Burgerschap bestaat uit 120 leden: kiezers en verkiesbaar zijn alle staatsburgers, zonder onderscheid van geloofsbelijdenis, indien zij in het genot zijn der volle burgerschapsregten. Zij bekleeden hun ambt gedurende 6 jaar. De mede-toestemming der Burgerschap wordt vereischt tot veranderingen in de grondwet, tot afstand van souvereiniteitsregten, tot wijziging of afschaffing van wetten, tot opleggen, opheffen of veranderen van belastingen, tot het uitvaardigen van verordeningen omtrent munt, maat en gewigt, tot het verleenen van vrijdommen, tot toepassing der onteigeningswet en tot het sluiten van verdragen. De belangen van de Burgerschap worden waargenomen door eene uit haar gekozene commissie van 30 leden. Ook kiest zij haar voorzitter voor den tijd van 2 jaren, terwijl bovengenoemde commissie een eigen voorzitter heeft voor den tijd van één jaar.

Aan het hoofd der verschillende departementen van algemeen bestuur bevinden zich senatoren. Ook de regtspleging is er naar eisch ingerigt, en volgens eene regeling van 1870 hebben de 3 vrije steden van Duitschland gezamenlijk een opperste Hof van Appél. In weerwil van de aanzienlijke schulden der Republiek verkeeren de geldmiddelen er in een bioeijenden toestand. Haar gebied bestaat uit een gesloten geheel tusschen de Oostzee, Holstein, het vorstendom Lübeck, Lauenburg en Mecklenburg en uit eenige enclaves in Holstein en Lauenburg. Het wordt verdeeld in de stad Lübeck met de voorsteden, het ambt Travemunde en 4 landelijke districten. Men vindt er 2 steden, 4 kerkdorpen, 48 andere dorpen en een aantal buurtschappen.

< >