Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Loosjes

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Adriaan Loosjes, geboren te West-Zaandam den 15den April 1689. Hij volbragt in 1703 met Cornelis Gijsbertsz. Zorgdraager, een vriend zijns vaders, eene reis naar Groenland, bepaalde zich daarna bij de houtzagerij, maar legde zich tevens met grooten ijver toe op de wis- en sterrekunde, de aardrijkskunde en geschiedenis en inzonderheid op de godgeleerdheid, zoodat hij weldra zich belasten kon met het vervullen van predikbeurten in de Doopsgezinde gemeente zijner geboorteplaats. Eerst daarna begon hij met de beoefening der oude talen en verkreeg weldra eene voldoende kennis van het Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch, terwijl hij tevens het aanleeren van Fransch, Engelsch en Duitsch niet verzuimde.

In 1745 werd hij op eene jaarwedde van 800 gulden belast met de halve predikdienst en wijdde zich toen uitsluitend aan zijn leeraarsambt. Wegens zijne uitgebreide kennis en zijne schranderheid was hij de vraagbaak van velen. Hij overleed den 20sten Maart 1767. Men vindt bijdragen van zijne hand in de: „Godgeleerde Vermaaklijkheden” van Marten Schagen. Met dezen en Jan Rogge leverde hij eene vertaling der werken van Flavius Josephus. Voorts vervaardigde hij kaarten voor de: „Verklaring des Bijbels van de Engelsche Godgeleerden (1740)”, benevens een: „Kort begrip der Heilige Aardrijksbeschrijving”. In de „Vaderlandsche Letteroefeningen” plaatste hij eene: „Beschrijving der uitgestrektheid van Palaestina”, — en schreef eindelijk zijn hoofdwerk: „Beschrijving van de Zaanlandsche dorpen enz”, door zijn zoon Petrus in 1794, dus na zijn overlijden, in het licht gegeven.

Petrus Poosjes, jongste zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te West-Zaandam den 20sten November 1735, ontving van zijn ouderen broeder Cornelis onderwijs in het Latijn en Grieksch, bezocht in 1754 de kweekschool voor Doopsgezinde predikanten te Amsterdam, werd in 1759 predikant aan den Hoorn op Tessel, in 1762 te Monnikendam en daarna te Haarlem, waar hij bijna eene halve eeuw als leeraar werkzaam was en den 12den Januarij 1813 overleed. Behalve talrijke opstellen in tijdschriften leverde hij vele vertalingen, zooals: „Historische zamenspraken over de noodzakelijkheid van de godsdienst in het huwelijk (uit het Engelsch, 1766, 2 dln)”, — „De beschouwingen van de werken der natuur (naar Ray, 1768)”, — „Navolging van de Algemeene Waereldgeschiedenis van den abt Millot (1776—1778, 10 dln)”, — „Robertson's geschiedenis van Amerika (1778, 4 dln; 5de dl 1801)”, — „Reize naar de Ijsbergen van Savoye door Bourrit (1778)", — „Robertson’s geschiedenis van Schotland (1779)”, — „Watson’s brieven ter verdediging van de Christelijke godsdienst (1779)”. — „Het onderscheidend kenmerk der Christelijke openbaring, met zilver bekroond door Teyler’s Genootschap, waarvan hij in 1781 medebestuurder en vervolgens secretaris werd, — „Fordyce’s Vriend der jonge heeren (1780, 3 dln)”, — „Brieven van John Moore (1780—1782)”, — een groot gedeelte van „Robertson's geschiedenis van Oud-Griekenland (3 dln)”, — eene bewerking van „Cerisier, Tableau de l’histoire des Provinces Unies (1781—1787)”, — „Gewijde tooneelstukken” van miss More, — „Wijsgeerige en zedekundige verhandelingen van Beattie (2 dln)”, — „Coxe’s beschouwing der maatschappij en zeden in Polen, Rusland, Zweden en Denemarken (1790—1791, 9 dln)”, — „Benyowsky’s gedenkschriften en reizen (4 dln)”, — „Robertson’s geschiedkundig onderzoek wegens de kennis, die de Ouden hadden van Indië (1793)”, — „Acerbi’s reizen door Zweden en Finland enz. (1804, 4 dln)”. enz.

Voorts leverde hij: „Redevoeringen voor Neêrlands jongelingschap (1767)”, — „Leerzame zamenspraken over eenige dieren, vogels en visschen (1769)”, — en zijn hoofdwerk: „Vervolg op Wagenaar’s Vaderlandsche Historie (1786—1811, 47 dln)”, eindigende met 1806, alsmede 3 deelen over het tijdperk van 1752 tot 1774.

Adriaan Loosjes, een zoon van den voorgaande en een zeer verdienstelijk Nederlandsch romanschrijver en dichter. Hij werd geboren den 13den Mei 1761 op het eiland Tessel, bezocht de Latijnsche school te Haarlem en daarna het Athenaeum te Amsterdam, maar bepaalde zich weldra bij den boekhandel, dien hij vervolgens te Haarlem dreef van 1782 tot aan zijn overlijden. Tevens besteedde hij al zijn vrijen tijd aan letterkundigen arbeid, en met verbazing staren wij op de lange reeks van oorspronkelijke werken, door hem gedurende een 40-tal jaren voortgebragt. Hij was voorts een ijverig voorstander van de Patriotten en begroette met blijdschap de omwenteling van 1795, ofschoon hij zich eerlang in zijn vertrouwen op de edelmoedigheid der Franschen zag teleurgesteld.

Steeds bewaarde hij echter eene bezadigde kalmte. Tot lid van het Gewestelijk Bestuur van Holland geroepen, deed hij aan het hoofd eener plegtige bezending uit dat ligchaam naar de Nationale Vergadering in 1797 eene mannelijke en welsprekende voordragt, die in het „Vervolg op de Vaderlandsche Historie van Wagenaar (dl XXXVIII bl. 26 v.v.)” is opgeteekend. Nadat hij er de waardigheid van voorzitter op loffelijke wijze had bekleed, keerde hij tot het ambteloos leven terug. Met republikeinschen geest bezield, sloeg hij met verontwaardiging het plan van Napoleon gade, om ons een Koning op te dringen; zelfs verspreidde hij met C. de Koning en A. van der Willigen een verzoekschrift onder het volk, om door middel der vertegenwoordiging het dreigend gevaar af te wenden. Met de grootste blijdschap vernam hij dan ook de bevrijding van Nederland in 1813. Hij was wijders oprigter en bestuurder van het Haarlemsche Departement der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en mededirecteur van Teyler's Godgeleerd Genootschap, terwijl hij tevens in onderscheidene andere betrekkingen werkzaam was.

Hij overleed den 12den Januarij 1818. Van zijne geschriften vermelden wij: „Flora Harlemica of lijst der planten rondom Haarlem (1779)”, — „Menalkas in 12 boeken (1780)”, — „De Vaderlandsche Zeeheld, in 3 boeken (1781)”, — „St. Eustatius genomen en hernomen, in 5 boeken (1782)”, — „Gedenkzuil ter gelegenheid van de vrijverklaring van Amerika (1782)”, — „Minnezangen en jeugdige gedichten (1783; 2de druk 1790)”, — „M. A. de Ruyter, in 10 boeken (1785)”, — onderscheidene tooneel- en treurspelen, — „Joseph, in 6 zangen (1786)”, — „Cornelius de Hoofdman, in 3 boeken (1792)”, — „Boudewijn en Lijsje, een vertelling (1792)”, — „Charlotte van Bourbon (1792)”, — „Tooneeloefeningen (1790—1793, 4 dln)”, — „Bijbelsche tafereelen in een dramatischen stijl (1793)”, — „Het Hout of Boschgedachten (1793)”, — „Worstelingen der Bataafsche vrijheid, in 4 zangen (1798)”, — „De Bataven (1799)”, — „Het Vaderland aangevallen en verlost, in 6 zangen (1799)”, — „Dirk de Bekker, treurspel (1799)”, — „De tijdperken van den dag, in 4 bespiegelingen (1801)”, — „Johann de Witt, raadpensionaris van Holland, een dramatisch werk (1805)”, — „Zedelijke verhalen (1805,3 dln)”, — „Hollands Arkadia (1807)”, — „Amelia Fabricius- of Delft door buskruid verwoest, treurspel (1807)”, — „Historie van mejufvrouw Suzanna Bronkhorst (1807, 6 dln; 2de druk 1828)”, — „Arnold Geesteranus en Suzanna van Oostdijk, dramatisch bearbeid (1808)”, — „De man in de vier tijdperken zijns levens (1809)”, — „De vrouw in de vier tijdperken haars levens (1809)”, — „Lotgevallen van den beere Reinoud Jan van Golstein tot Scherpenzeel, eene Nederlandsche geschiedenis uit het laatst der 18de eeuw (1810, 4 dln)”, — „De laatste zeetogt van den admiraal de Ruyter, een gedicht in 12 boeken (1812)”, — „Parijs aan de voeten van keizer Alexander in 1814”, — „Nederlands volksverwachting, dichtstuk (1814)”, — „Het leven van Maurits Lijnslager, eene Hollandsche familiegeschiedenis van de 17de eeuw (1814, 4 dln; 3de druk 1824)”, — „Het leven van Hillegonda Buisman, eene Hollandsche familiegeschiedenis van de 17de eeuw (1814,4 dln)”, — „Het leven van Robert Hellemans, eene Hollandsche familiegeschiedenis uit het laatste gedeelte der 17de eeuw (1815, 4 dln)”, — „Mengeldichten (1815, 2 dln)”, — „Het leven van Johannes Wouter Blommensteyn, eene Hollandsche familiegeschiedenis uit het begin der 18de eeuw (1816, 4 dln)”, — „Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren (1816)”, — „Lemida en Chili of de hope der opstanding (1816)”, — „Hulde aan Luther, bij gelegenheid van het derde eeuwfeest der Hervorming (1817) ”, — „Lauwerkroon voor de Nederlandsche zeehelden in den zeeslag van Algiers in 1816 (1817)”, — „De vier levensstanden van den mensch (1816 en later)”, — „Nagelaten gedichten (1820, 2 dln)”, — en „Het leven van Constanten Huygens (1821)”.

Dr. Jonckbloet getuigt van hem: „Loosjes heeft ook als dichter zekere vermaardheid, vooral als tooneeldichter; maar zijn naam is blijven voortleven door den roem, dien hij zich als romanschrijver had verworven, waarschijnlijk bovenal omdat hij Vaderlandsche toestanden en karakters schetste, bij voorkeur aan de roemrijke periodes onzer geschiedenis ontleend. — Moge nu ook al de vindingsgave van den Schrijver niet groot zijn, moge hij geene klimmende belangstelling weten te wekken door het malen eener treffende geschiedenis, noch in staat zijn onze aandacht te boeijen door levendigen of bevalligen stijl, en zal hij daarom ons, die hoogere eischen aan den historischen roman hebben leeren stellen, niet meer bevredigen, toch kan men niet voorbijzien, dat hij eene zekere mate van talent bezat, en wel genoegzaam om bij onze eenvoudige Burgerij sympathie te wekken voor de alledaagsche lotgevallen van een ijverigen, braven Hollandschen burger, in wiens persoon de goede en schoone eigenschappen, waardoor ons volk rijk, magtig, geëerd en geacht geworden is, met sprekende kleuren zijn afgemaaid.” Vincent Loosjes, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1787 te Haarlem, en mogt hij zijn vader niet op zijde streven in letterkundige verdienste, bij evenaarde hem in werkzaamheid en regtschapenheid. Nadat hij den boekhandel van zijn vader had overgenomen, vond hij te midden der drukten van zijn bedrijf nog tijd ter beoefening der lette ren, en was lid van verschillende letterkundige genootschappen in zijne geboortestad. Behalve vele stukjes van geringen omvang gaf hij in 1817 een dichtbundel uit onder den titel: „Veldslag bij Waterloo” en „Dichtproeven”, waarin onder andere volksliederen zich ook het algemeen gezongen: „Oranje-snuifje” bevindt. Voorts schreef hij: „Zedekundige uitspanningen (1822)”, — „Nieuwe zedekundige uitspanningen (1824)”, — „Gedenkschriften wegens het vierde eeuwgetijde der boekdrukkunst”, — eene vertaling van „La mort de Socrate” van Lamartine (1828)”, — en leverde eene nieuwe uitgave der: „Geslachtslijst der zelfstandige naamwoorden van H. Pieterson (1826)”. Voorts was hij gedurende eene reeks van jaren belast met de redactie van de: „Algemeene Kunst- en Letterbode”. Hij was lid van de Leidsche Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, en overleed den 3den April 1841.