Loopkever (Carabus). Onder de Roofkevers, die zich hoofdzakelijk met dierlijke zelfstandigheden voeden, onderscheidt zich vooral de familie der Loopkevers, die een groot aantal geslachten en soorten bevat.
Daartoe behooren sterke, behendige, langwerpige kevers met een metaalglans, met 5-ledige pooten, met dekschilden, die zich tot aan de punt van het achterlijf uitstrekken, met draadvormige sprieten en tangvormige monddeelen, waaraan draadvormige tasters zijn vastgehecht. De larven (tig. 1) zijn naakt, lang, met hoornachtige schilden bedekt en van lange pooten en sterke monddeelen voorzien. Zij wonen meestal in gaten in den grond, leven van den roof en bijten vinnig van zich af. Wanneer men de kevers aanvat, vloeit een kwalijk riekend bruin sap uit hun mond en hunne achterste opening. — De meest-bekende soort is de goudloopkever (C. auratus, fig. 2), ook onder andere namen bekend. Hij heeft eene prachtige goudgroene kleur en zwarte pooten en bewijst in tuinen en akkers groote diensten door het verslinden van rupsen, kevers, wormen en slakken, — vooral is hij een geslagen vijand van meikevers en sprinkhanen, die hij van achteren aangrijpt, waarna hij de ingewanden uit hun ligchaam haalt.