Lithium is de naam van een metaal, welks oxyde, lithion genaamd en aan kiezelzuur gebonden, in 1817 door Arfvedson in het petaliet werd ontdekt.
Het komt in de natuur niet in grooten overvloed voor. Behalve in petaliet heeft men het gevonden in spodumen, amblygoniet, triphyllien, lepidoliet en toermalijn. In vele minerale wateren is het in zeer geringe hoeveelheid aanwezig, zooals in die van Karlsbad, Franzensbad, Pyrmont, Mariënbad, Kissingen, Hofgeismar, Bilin, Hall in Oostenrijk, Kreuznach, Klausen in Stiermarken enz.
Zuiver metallisch lithium verkrijgt men door ontleding van chloorlithium met hulp van een sterken electrischen stroom. Het behoort tot de klasse der alkali-metalen (kalium, natrium, rubidium, caesium), is zilverkleurig, maar wordt in de lucht spoedig geel. Het heeft een soortelijk gewigt van 0,59, smelt bij 180° C. en wordt bjj roodgloeihitte nog niet vlugtig. Het is harder dan kalium en natrium, oxydeert niet zoo spoedig als deze, maar ontleedt water met ongemeene kracht.
In de opene lucht boven zijn smeltpunt verhit, verbrandt het met een fel licht tot lithion, den eenigen oxydatietrap dien men naauwkeurig kent. Het lithion is een alkali, dat zeer gelijkt op natron en kali, maar niet zoo gemakkelijk oplost in water. Het reageert zeer alkalisch, smaakt scherp en prikkelend en verwoest de opperhuid van de tong. De lithionzouten zijn alle oplosbaar in water, onderscheiden zich door smeltbaarheid en geven aan de vlam eene roode kleur.