Linz, de versterkte hoofdstad van OpperOostenrijk (ob der Ens), in een bevallig oord op den regter oever van de Donau gelegen, hier door eene houten brug ter lengte van 550 Ned. el overspannen, telt omstreeks 31000 inwoners en is de zetel van een stadhouder, van een militairen kommandant, van een bisschop en van een paar regtbanken. Hoewel het marktplein er omgeven is door prachtige gebouwen, heerscht er de stilte eener landstad. Midden op dat plein verheft zich de Drieënheidszuil, in 1723 door Karel VI gesticht. Tot de merkwaardige gebouwen behoren er: de domkerk, in 1670 gebouwd, met een heerlijk orgel, de Capucijnerkerk met het marmeren praalgraf van graaf Montecuculi, de Protestantsche kerk, het landschapshuis, enz.
In het kasteel, dat boven de brug zich aan de helling van een berg verheft, hield Leopold I zijn verblijf, toen de Turken in 1683 Weenen belegerden. Nadat het geruimen tijd tot gevangenis gediend had, werd het in 1851 in eene kazerne veranderd. Men heeft er voorts een lycéum, een bisschoppelijk seminarium, een gymnasium, eene normaalschool, een seminarium voor onderwijzers enz., en onder de Vereenigingen is er vooral het Wetenschappelijk Genootschap tot bevordering van de belangen des Vaderlands merkwaardig. De boekerij van het lycéum telt 27000 deelen met 500 wiegedrukken (incunabelen), en het landschapsmuséum bevat vele oudheden. Ook vindt men er onderscheidene inrigtingen van weldadigheid, alsmede bloeijende laken-, kasimir- en katoenfabrieken, looijerijen, scheepstimmerwerven, en een levendigen handel. Reeds sedert 1832 is de stad door een paardenspoor met Budweis en later door spoorwegen met Weenen, Salzburg en Passau verbonden, terwijl eene geregelde stoombootvaart op de Donau haar in gemeenschap brengt met Passau, Regensburg en Weenen.
De vestingwerken van Linz zijn in de geschiedenis der versterkingskunst veel besproken, als met afwijking van vroegere stelsels bestaande uit 32 elkander dekkende torens, door hertog Maximiliaan d'Este in 1821 tot 1836 gebouwd, van welke zich 23 op den regter en 9 op den linker oever der rivier verhieven, doch van welke later op eiken oever weêr 2 gesloopt zijn. Het hoogste punt, de Pöstlingsberg, is versterkt door 5 onderling verbonden torens, die eene citadel vormen, vanwaar men een prachtig uitzigt heeft. In de middeneeuwen behoorde deze stad tot het graafschap Kyrnberg en verviel met dit laatste in 1140 aan Leopold VI van Oostenrijk. Gedurende den Dertigjarigen Oorlog werd zij vruchteloos belegerd, maar in den Oostenrijkschen Successie-Oorlog in 1741 door de Beijersche troepen veroverd. Den 17den Mei 1809 had er een gevecht plaats tusschen een Oostenrijksch en een Würtemberg-Saksisch korps, waarin dit laatste de overhand behield.