Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Levensduur

betekenis & definitie

Levensduur (De) of de gemiddelde leeftijd der bewerktuigde gewrochten is naar gelang van soort en geslacht zeer verschillend. Het langst leven sommige boomen, — eenige onder gunstige omstandigheden meer dan duizend jaren. Intusschen moet men zulk een boom, evenals den koraalstam, als eene kolonie van jeugdige individuen beschouwen, waar de jongen (de jaarlijksche nieuwe loten) op de Iijken van hunne voortbrengers zich ontwikkelen. Een zeer korten leeftijd vindt men bij sommige afgietseldiertjes, waar hij soms slechts weinige uren bedraagt.

Van de dieren bereiken sommige kruipende dieren, visschen, vogels en zoogdieren een hoogen ouderdom. De olifant leeft ongeveer 200 jaren. De gemiddelde leeftijd van den mensch is ongeveer 37 jaren, daar omstreeks de helft der geborenen 5 jaar oud wordt, en slechts zeer enkelen tot den honderdjarigen ouderdom opklimmen. Intusschen is de levensduur onder verschillende omstandigheden zeer verschillend. De welvarende ingezetenen leven langer dan de armen, die met gebrek hebben te worstelen, en ook langer dan de rijken, die door weelde hun ligchaam verwoesten.

De gemiddelde levensduur is het langst bij hen, die bij eene middelmatige inspanning der spieren en eene regelmatige levenswijze meestal in de opene lucht verkeeren, zooals bij landbouwers en tuinlieden. Aangename en rustige werkzaamheid des geestes verlengt den levensduur, terwijl deze door overmatige inspanning, bij eene onregelmatige levenswijs en bij de beroeringen van den hartstogt eene aanmerkelijke verkorting ondergaat. Het blijkt voorts, dat vele omstandigheden, zooals klimaat, kleeding, voedsel, drinkwater, uitwaseming, reiniging enz., een grooten invloed hebben op den gemiddelden levensduur, zoodat deze door doelmatige gezondheidsmaatregelen in den laatsten tijd in vele groote steden aanmerkelijk is verlengd. Hij bedroeg bij voorbeeld te Genève in 1590 twee-en-twintig en een half jaar en in 1833 bijna veertig en een half jaar. In de 14de eeuw overleed jaarlijks te Parijs één inwoner van de 16 en thans bezwijkt er jaarlijks één van de 32.