Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leeuw

betekenis & definitie

Leeuw (De), Félis Leo L., door de Grieken en ook thans nog door de dichters als de koning der dieren beschouwd, is voor de beoefenaars der natuurlijke historie niet anders dan de grootste soort uit het geslacht der Katten. De moed en de deugd van den leeuw zijn door oude schrijvers en zelfs nog door Buffon uitbundig geprezen. Men heeft echter, inzonderheid in Algerië, met dat dier in zijn wilden staat nader kennis gemaakt, en het is gebleken, dat zijne hooggeroemde grootmoedigheid niets anders is dan lafhartigheid. In vroegere tijden waren de leeuwen in het noorden van Afrika in zoo grooten getale aanwezig, dat de praetor Sulla er honderd tegelijk in den circus te Rome deed verschijnen, — ja, Pompejus bragt er 315 leeuwinnen, en Caesar 400 leeuwen.

Thans worden aldaar niet meer zooveel leeuwen gevonden, doch men weet, dat zij in het midden van Afrika nog in menigte voorhanden zijn. Men vindt hem voorts in al de tropische gewesten van het vaste land der Oude Wereld. In Amerika wordt hij door den veel minder grooten tijgerleeuw (Felis concolor) vervangen.

De leeuw, een verscheurend zoogdier, is meestal grooter dan de koningstijger. Hjj wordt wel eens 3 Ned. el lang en 12 Ned. palm hoog, terwijl de leeuwin, die tevens van manen verstoken is, veel kleiner blijft. Hij is steeds ros of bruingeel van kleur en lichter van kleur op den buik, heeft op het hoofd en aan den hals zware manen, die aan zijn verbazend grooten kop eene indrukwekkende statigheid bij zetten, en draagt een staart met een zwarten haarbos. Men heeft verschillende verscheidenheden van deze soort, zooals: de gele leeuw van de Kaap de Goede Hoop, welke niet zeer gevaarlijk is, — de bruine leeuw van Zuid-Afrika, die veel stoutmoediger is, — de isabelle-kleurige leeuw van Perzië en Arabië met ongemeen zware manen, — de leeuw van Senegal, niet tot de grootsten behoorende en met dunne manen versierd, — de Barbarijsche leeuw, roodbruin van kleur met zware manen, — en de leeuw zonder manen uit Nubië. Het blijkt uit oude geschriften, dat weleer ook in Macedonië en Thessalië leeuwen gevonden werden.

De leeuwin heeft 4 tepels, draagt 108 dagen en werpt dan 2 tot 5 blinde welpen, welke zij een half jaar zoogt. Schoon minder sterk dan de leeuw, verdedigt zij haar kroost met de grootste dapperheid, zelfs tegen vader leeuw, die in al zijne grootmoedigheid wel eens den lust voelt opkomen om zijne kinderen te verslinden. De jonge leeuwen hebben eene donker en lichtbruin gestreepte huid; eerst na verloop van 3 jaren worden bij de mannetjes de manen zigtbaar. Men kan ze gemakkelijk temmen, zoodat in de dierentuinen zelden de leeuw ontbreekt. Hij wordt er wel eens 70 jaar oud. Over zijn aard en levenswijze hebben vooral de vermaarde leeuwenjagers Jules Gérard en Gordon Cumming veel licht verspreid.

Op het gebied der sterrekunde verdienen vermelding.

De Groote Leeuw, een der teekens van den Dierenriem. Dat sterrebeeld grenst in het noorden aan den Kleinen Leeuw, den Grooten Beer en het Hoofdhaar van Berenice, in het oosten aan de Maagd, in het zuiden aan het Sextant en de Waterslang, en in het westen aan de Kreeft. Tot zijne voornaamste sterren behoren : Regulus of het Hart van den Leeuw, eene ster van de eerste grootte, — Denebola, eene ster van de tweede grootte, — en onderscheidene andere heldere sterren, zooals Algieba (Geba), Zosma (Zubra), Rasalasud borealis en australis en Coxa. Ook heeft men in dit sterrebeeld onderscheidene dubbelsterren en nevelvlekken. Het is volgens de Grieksche fabelleer de Nemeïsche leeuw, door Héraclés (Hércules) overwonnen.

De Kleine Leeuw, een sterrebeeld aan den noordelijken hemel. Het grenst in het noorden aan den Grooten Beer, in het oosten en in het zuiden aan den Grooten Leeuw en in het westen aan den Lynx, en is kenbaar aan 3 sterren van de derde grootte, welke nagenoeg in dezelfde regte lijn staan. Het is door Hevelius alzoo genoemd en bevat eene dubbele nevelvlek.