Ledeganck. Onder dezen naam vermelden wij:
Karel Lodewijk Ledeganck, een uitstekend Vlaamsch dichter. Hij werd geboren te Eecloo den 9den November 1805 en zag zich reeds op jeugdigen leeftijd geplaatst als klerk op het raadhuis in zijne geboortestad. In 1835 promoveerde hij in de regten, en werd toen vrederegter te Zomergem en later lid van de Provinciale Staten van Oost-Vlaanderen. In 1842 benoemd tot provinciaal-inspecteur der lagere scholen in Oost-Vlaanderen, vestigde hij zich te Gent, en overleed aldaar den 19den Maart 1847. Hij heeft de Fransche wetboeken in het Vlaamsch overgezet en van zijne gedichten werden onderscheidene bekroond. Van zijne verzen noemen wij: „Zegepraal van ’s lands onafhankelijkheid of lotsbestemming des vaderlands (1834)”, — „Bloemen mijner lente(1839)”, —„Het burgslot van Zomergem (1840)”, — „De zinnelooze (1842)”, — „De drie zustersteden, vaderlandsche trilogie (1846)”, — „Ledeganck’s laetste lied, choor voor vier stemmen (1849, 2de druk 1855)”, — „Verspreide en nagelaten gedichten (1852)”, — Gedichten, met eene levensschets door Heremans (1856)”, — en „Al de dichtwerken van K. Ledeganck (1873)”. Hij was lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
Hippoliet Seraphijn Ledeganck, een neef van den voorgaande en een verdienstelijk beoefenaar der dicht- en schilderkunst. Hij werd geboren te Eecloo den 23sten Maart 1846 en verliet op 13-jarigen leeftijd de school, om zich aan de schilderkunst te wijden. Drie jaren later vestigde hij zich te Brugge als boekhouder, doch in zijne vrije uren bleef hij zich oefenen in de schilder- en dichtkunst. In 1865 keerde hij terug naar zijne geboortestad en werd er benoemd tot leeraar aan de académie van teeken- en bouwkunde. Van 1869 tot 1873 was hij commies op het postkantoor te Eecloo en stichtte er tevens een boekhandel. Hij schreef o. a. in: „De Vlaamsche Kunstbode”, — „De Zweep”, — „De Kerels”, — en „Het Handelsblad”; voorts gaf hij uit: „Wildzangen, mengelpoëzij (1867)”, — „Betsy de wees, drama (1868)”, — „Het mislukte erfdeel, blijspel (1869)”, — „De verstrooide negociant, blijspel (1869)”, — „Wat goeds de spoken doen, blijspel (1869)”, — „De onschuld verrechtvaardigd, drama (1870)”, — „De schaterlach, dichtverhaal (1871)”, — „Goud en schoonheid, roman (1872)” — „Iets voor het publiek, zangspel (1872)”, — „De geest van Vlaanderen (1873)”, — „Philips van Artevelde (1873)”, — „Elegieën en grafschriften (1873)”, — en „Aan de Walen (1873)”.
Karel Ledeganck, een zoon van den voorlaatste. Hij werd geboren te Gent den 20sten April 1843, studeerde en promoveerde aldaar in de geneeskunde, en vestigde zich in 1868 als arts te Brussel. Reeds als student was hij een ijverig medewerker aan den studentenalmanak en later te Brussel aan het tijdschrift: „De Toekomst”, terwijl hij eene uitgave bezorgde der: „Mystieke gedichten van zuster Hadewych, Vlaamsche dichteresse der XlIIde eeuw”.