Ledebur (Léopold Karl Wilhelm August, vrijheer von), een beoefenaar der geschiedenis, geboren te Berlijn den 2den Julij 1799, bragt de dagen zijner kindschheid door in Westfalen en moest zich, daar zijne ouders gedurig van woonplaats verwisselden, hoofdzakelijk door zelfonderrigt bekwamen. In 1816 trad hij in dienst bij een regiment infanterie te Berlijn, klom spoedig op, doch nam in 1829 als kapitein zijn ontslag, daar de aandacht der wetenschappelijke wereld reeds op zijne geschriften gevestigd was. Bij de stichting van het muséum te Berlijn werd hij directeur van de Koninklijke kunstkamer, van het muséum van vaderlandsche oudheden en van de ethnographische verzameling. Belangrijk voor de aardrijkskunde der middeneeuwen is zijn geschrift: „Das Land und Volk der Brukterer (1827)”.
Daardoor ontstond eene uitgebreide litteratuur, welke hij zelf gemonsterd heeft in zijne: „Blicke auf die Literatur des letzten Jahrzehnts zur Kenntnisz Germaniens zwischen Rhein und Weser (1837)”. Voorts schreef hij: „Kritische Beleuchtung einiger Punkte in den Feldzug en Karls des Groszen gegen die Sachsen und Slawen (1829)”, — „Die fünf münstersche Gaue und die sieben Seelande Frieslands (1836)”, — „Der Maiengau oder das Maienfeld (1842)”, — „Nordthüringen und die Hermunderer oder Thüringer (1842 en 1862)”, — „Streifzüge durch die Felder des königlichen preusz. Wappens (1842)”, — „Die Grafen von Valkenstein am Harz (1847)”, — „Dynastische Forschungen (1853)”, — „Adelslexikon der preusz. Monarchie (1854—1857, 3 dln)”, — „Archiv für deutsche Adelsgeschichte, Genealogie, Heraldik und Sphragistik (1863—1865, 2 dln)”, — „Ueber die in der Baltischen Ländern gefundenen Zeugnisse eines Handelsverkehrs mit dem Orient (1840)”, — en „Die heidnischen Alterthümer des Regierungsbezirks Potsdam (1882)”. Voorts leverde hij een aantal kleinere werken, alsmede zeer veel in den: „Allgemeinen Archiv für die Geschichtskunde des preusz. Staats (1830—1836, 20 dln)”.
