Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lebrun

betekenis & definitie

Lebrun. Onder dezen naam vermelden wij:

Charles Lebrun, een beroemd Fransch schilder. Hij werd geboren te Parijs in 1618 en was de zoon van een middehnatigen beeldhouwer. Tot leermeester had hij Vouet, en weldra overtrof hij zijn meester. Te Rome legde hij zich, onder de leiding van Poussin, met ijver toe op de studie van de kunstgewrochten der Oudheid, alsmede op die der voortbrengselen van Rafaël, zoodat hij bij zijn terugkeer te Parijs in den adelstand opgenomen, in 1648 tot voorzitter der pas-opgerigte Koninklijke académie van schilder- en beeldhouwkunst, en later tot eersten schilder des Konings en tot directeur der Koninklijke fabriek van gobelins benoemd werd. Van 1661 tot 1683, in welk jaar, tegelijk met het overlijden van Colbert, zijn invloed begon te verminderen, hield hij zich schier uitsluitend bezig met het schilderen van schitterende feesten aan het Hof van Lodewijk XIV, welke vooral te Versailles werden gevierd. Hij overleed in 1690.

Hij is een merkwaardig vertegenwoordiger der kunst van zijn tijd. Het ontbreekt hem niet aan rijkdom van vinding en aan gemakkelijkheid van penseelbehandeling, doch bij eene uitgebreide studie van de vormen ziet men bij hem gemis van diepte van gevoel. Zijne stukken verraden ijdele pronkzucht en zijn coloriet is mat. Tot zijne beste schilderijen behooren zijne tafereelen uit de geschiedenis van Alexander in het Louvre te Parijs. Ook heeft hij een paar geschriften achtergelaten, namelijk: „Traités sur la physionomie” en „Sur le caractère des passions”.

Ponce Denis Ecouchard Lebrun, gewoonlijk Lebrun-Pindare geheeten, Frankrijks grootsten lierdichter uit de classische school. Hij werd geboren te Parijs den lOden Augustus 1729, en zag zich geplaatst als secretaris bij den prins Conti, bij wien zijn vader in dienst was, — 't geen welligt aanleiding gaf tot het gerucht, hetwelk hem een natuurlijken zoon van den Prins noemde. Hij maakte zich vele vijanden door zijne puntdichten, waarin hij zelfs zijne beste vrienden niet spaarde. Toen hij bij het overlijden van Conti zijne betrekking en tevens door het bankroet van prins de Rohan-Guémené 18000 francs verloor, verkreeg hij door tusschenkomst van graaf Vaudreuil de Colonne een jaargeld, en hij vergold het aan Lodewijk XVI door vleijerij. Na het uitbarsten der Omwenteling wijdde hij zijne liederen uitsluitend aan deze laatste. Hij was de dichter der Nationale Conventie, welke hem eene woning aan wees in het Louvre, en onderscheidene republikeinsche oden zijn inderdaad meesterstukken van poëzij.

Toen Napoleon consul geworden was, ontving Lebrun een jaargeld van 6000 francs, en nu bezong hij dezen, terwijl hij in zijne puntdichten den spot met hem dreef. Hij overleed den 2den September 1807. Zijne „Oeuvres complètes (1811, 4 dln)” zijn door Ginguené uitgegeven. Daarin vindt men verhevene oden, roerende elegieën en bijtende puntdichten. Zijn leerdicht: „La nature” bevat vele schoone plaatsen; het is echter niet voltooid, en het gedicht: „Les veillées du Parnasse” evenmin.

Charles François Lebrun, hertog van Piacenza, geboren te St. Sauveur-Landelin bij Coutances den 19den Maart 1739. Hij studeerde te Parijs op eene loffelijke wijze en voltooide zijne opvoeding door reizen in Engeland en Nederland. Daarna belastte hij zich met de opvoeding der kinderen van den lateren kanselier Maupeou, die hem tot secretaris aanstelde. Toen Maupeou in strijd geraakte met het Parlement, gaf Lebrun onderscheidene vlugschriften uit ten gunste van het Hof, — zelfs meent men, dat hij de officiële stukken voor die zaak ten behoeve van het Hof heeft opgesteld. Bij de troonsbeklimming van Lodewijk XVI viel hij derhalve met den kanselier terstond in ongenade. Hij leefde vervolgens 5 jaar lang onopgemerkt in afzondering, maar kort vóór het uitbarsten der Omwenteling baarde hij groot opzien door zijn geschrift: „La voix du citoyen”. Weldra zag hij zich gekozen tot lid der Nationale Vergadering Hier gedroeg hij zich met ernst en gematigdheid en voerde gewoonlijk het woord over zaken van geldelijk beheer, waaromtrent hij eene uitgebreide kennis bezat. Na het sluiten der Vergadering werd hij voorzitter van den Raad van Bestuur in het departement Seine-Oise en legde in die betrekking veel moed en doorzigt aan den dag.

De gebeurtenissen van 10 Augustus 1792 bragten hem echter in de gevangenis, waaruit hij eerst bevrijd werd na den val van het Schrikbewind. Na de instelling van het Directoire werd hij lid van den Raad van Vijfhonderd en zag er zich den 20sten Februarij 1796 tot voorzitter gekozen. In die hoedanigheid bewees hij aan Bonaparte bij de omwenteling van 18 Brumaire groote diensten, en werd door dezen tot Derden Consul aangesteld. Wél toonde hij zich een nederigen slaaf van den overmoedigen ambtgenoot maar hij maakte zich tevens verdienstelijk jegens geheel Frankrijk door eene betere regeling der financiën. Bij de stichting van het Keizerrijk zag hij zich benoemd tot opperschatmeester des rijks, alsmede tot gouverneur-generaal van Ligurië, hetwelk hij in 1806 in een Fransch departement veranderen moest. Daarna verhief Napoleon hem tot hertog van Piacenza, en na het vertrek van koning Lodewijk Bonaparte uit Holland werd hij als gouverneur derwaarts gezonden. Hier handelde hij met beleid en gematigdheid. Toen de Verbondene Mogendheden hem vandaar verdreven, begaf hij zich naar Parijs en hechtte zijne goedkeuring aan de terugroeping der Bourbons. Als buitengewoon commissaris te Caen bewees hij hun zulke groote diensten, dat hij in Junij 1814 tot pair benoemd werd.

Daar hij niettemin gedurende de Honderd Dagen den titel van grootmeester der universiteit van Parijs, hem door den Keizer verleend, aangenomen had, verloor hij bij de tweede Restauratie zijne betrekking. Eerst in Maart 1819 nam hij weder zitting in de Kamer der Pairs, waar hij zich openlijk aan de zijde schaarde der constitutionele partij. Later trok hij zich terug van het openbaar leven, en overleed den 11den Junij 1824. Hij was lid van het Instituut en had reeds als student een goeden naam verworven door de vertaling van het „Verlost Jerusalem” van Tasso en door die der „Ilias” van Homérus. — Zijn oudste zoon, Anne Charles Lebrun, hertog van Piacenza, geboren den 28sten December 1775, was adjudant van Desaix, die in zijne armen overleed. In 1805 werd hij kolonel, in 1807 brigade-generaal en streed in Spanje in 1811. Gedurende de Honderd Dagen was hij afgevaardigde van het departement Seine et Marne, — volgde in 1824 zijn vader op als pair, gaf diens „Mémoires (1829)” in het licht, werd in 1852 senator, en stierf den 21sten Januarij 1859.

Pierre Antoine Lebrun, een verdienstelijk Fransch dichter. Hij werd geboren te Parijs den 29sten November 1785 en betoonde reeds vroeg grooten aanleg voor de beoefening der poëzij. In eene ode verheerlijkte hij den slag bij Austerlitz en droeg haar op aan het Groote leger, en zijne vaderlandverheffende ontboezeming werd beloond met een jaargeld van 1200 francs. Ook in andere oden gedacht hij de roemrijke wapenfeiten van het Keizerrijk, — vooral ook in die op den dood des Keizers, welke in 1822 in het licht verscheen. Die lofliederen werden echter eerst uitgegeven na den val van Napoleon, zoodat men hem niet van vleijerij kan beschuldigen. Intusschen viel hij daardoor in ongenade bij het bestuur der Bourbons.

Zoowel de betrekking van belastinggaarder te Havre als genoemd jaargeld werd hem ontnomen. Nadat Lebrun reeds vroeger zonder gewenscht gevolg als tooneeldichter was opgetreden, liet hij in 1820 zijne: „Marie Stuart” opvoeren in het Théâtre Français, — een treurspel, dat door de voorstanders der Romantische school uitbundig werd toegejuicht en tot nu toe op het repertoire bleef. In 1825 leverde hij den: „Cid d’Andalousie” en 3 jaren later zijn gedicht:' „Voyage de Grèce”, dat grooten bijval vond. Na de Julijomwenteling kwam hij weder in dienst van den Staat, bleef tot in 1848 directeur der Koninklijke drukkerij en werd door Louis Philippe tot pair benoemd. In 1853 schonk een Keizerlijk decreet hem een zetel in de Kamer der Pairs, en hij overleed den 27sten Mei 1873. Zijne gezamenlijke werken zijn in 1844 in 3 deelen in het licht verschenen.

Karl August Lebrun, een verdienstelijk Duitsch tooneelspeler en dichter. Hij werd geboren te Halberstadt den 8sten October 1792, was bestemd voor den koopmanstand, maar verbond zich in 1809 te Dessau aan het tooneel. Door zijn spel verwierf hij weldra grooten roem, en hij was achtervolgens werkzaam te Memel, Wiirzburg, Mainz en Hamburg. In laatstgenoemde stad belastte hij zich met F. L. Schmidt van 1827 tot 1837 met het bestuur van den stadsschouwburg en bezorgde daaraan een ongemeenen bloei.

Na dien tijd bleef hij in Hamburg gevestigd, en trad enkel in gastrollen hier en daar op. Zijne grondige studie en zijn gunstig voorkomen stelden hem in staat om in het haut-comique te schitteren. Ook leverde hij eenige naar buitenlandsche stukken bewerkte en oorspronkelijke drama’s. „Nummer 777” en „Die Drillinge” vielen het meest in den smaak. Van 1816 tot 1833 zond hij onderscheidene bundels tooneelstukken in het licht, en overleed te Hamburg den 25sten Julij 1842. — Zijne echtgenoote, Karoline Steiger, geboren te Hamburg in 1800, heeft zich desgelijks als tooneelkunstenares onderscheiden.

< >