Latour d’Auvergne, een vermaard adellijk geslacht in Frankrijk, vindt men reeds vermeld in den aanvang der 13de eeuw. — Agne III de Latour (♰ 1489) trad in het huwelijk met Anna de Beaufort, erfgename van Pierre de Beaufort, vicomte de Turenne, en liet 2 zonen achter, Antoine en Antoine Raymond. De eerste werd de stamvader der burggraven van Turenne, hertogen van Bouillon, Albret en Château-Thierry, — en de laatste van de heeren van Murat en Quaires, graven van Apchier, hertogen van Latour. — François de Latour erfde door aanhuwelijking den titel van graaf van Auvergne en van Boulogne, — en zijn kleinzoon Henri de Latour dien van prins van Sédan en Raucourt en hertog van Bouillon. — Zonen van laatstgenoemde waren Henri de Latour, vicomte de Turenne, de beroemde veldheer (zie Turenne), en Frédéric Maurice de Latour, hertog van Bouillon, prins van Sédan, die zijn moederlijk erfdeel met het hertogdom Albret en Château-Thierry verruilde. Deze lijn is in 1802 uitgestorven. — De tweede hoofdlijn, door Antenne Raymond gesticht, is die der heeren de Murat.
Een zijner nakomelingen werd erfgenaam van de goederen van den graaf d'Apchier en voegde in 1710 dezen naam bij den zijnen. Tot eene bastaardijn van dit geslacht behoort :
Théophile Malo Corret de Latour d'Auvergne, eerste grenadier van Frankrijk. Hij werd geboren den 23sten November 1743 te Carhaix in het departement Finistère, trad in 1767 als onder-officier in dienst bij eene kompagnie musketiers en voegde zich vervolgens bij het Spaansche leger. Gedurende de belegering van Mahon was hij adjudant van den hertog de Crillon, en bij het uitbarsten der Omwenteling begaf hij zich naar het Fransche leger in de oostelijke Pyreneën. Den titel van generaal van de hand wijzend, nam hij het bevel op zich over de 8000 grenadiers der voorhoede en maakte bij den aanval zoodanig gebruik van de bajonetten, dat zijne manschappen met den naam van „helsche kolonne” werden bestempeld. Na den vrede met Spanje wilde hij over zee naar Bretagne terugkeeren, maar werd door Engelsche kruisers gevangen genomen en moest langer dan een jaar op de pontons blijven. Na zijne uitwisseling ging hij naar Parijs; hier vernam hij, dat zijn 80-jarige vriend Lebrigant door de conscriptie van zijn eenigen zoon zou beroofd worden, en vroeg aanstonds verlof om als diens plaatsvervanger te dienen. Als vrijwilliger trok hij naar het leger en woonde in 1799 den veldtogt onder Masséna bij. Na den 18den Brumaire zag hij zich tot lid van het Wetgevend Lichaam gekozen.
Niettemin begaf hij zich gedurende den veldtogt van 1800 naar het Rijnleger, en daar hij elke bevordering weigerde, verleende de Consul hem den titel van eersten grenadier van Frankrijk. Reeds op den 27sten Junij echter sneuvelde hij in een gevecht bij Neuburg, getroffen door eene lans. Hij werd op het slagveld begraven, doch zijn hart sloot men in eene lijkbus, die steeds door een onder-officier der kompagnie gedragen werd. Hij was niet slechts een oorlogsheld, maar ook een zeer ontwikkeld man. Hij schreef: „Nouvelles recherches sur l’origine, la langue et les antiquités des Brétons (1792)”,— en „Origines gauloises (3de druk 1801)”. Op de plek, waar hij gesneuveld is, verrees later een gedenkteeken ter zijner eer, alsmede in zijne geboorteplaats.