Latomus. Onder dezen naam vermelden wij:
Jacobus Latomus of Jacques Masson, een verdienstelijk godgeleerde. Hij werd geboren te Cambron in Henegouwen omstreeks 1475, studeerde te Parijs en werd er meester in de vrije kunsten en hoogleeraar in de wijsbegeerte. Later vertrok hij naar Leuven, waar hij zich belastte met het bestuur van een gesticht, voor behoeftige studenten bestemd. Hij werd er voorts lid van den.Senaat en van de faculteit van kunsten, was de leermeester van Robert de Croy, later bisschop van Kamerijk, en van diens broeder Charles de Croy, later bisschop van Doornik, promoveerde in 1519 tot doctor in de godgeleerdheid, en werd er in 1535 tot hoogleeraar in de theologie benoemd, waarna hij 2 aanzienlijke praebenden verkreeg, inquisiteur werd en rector der universiteit, en den 29sten Mei 1544 overleed. Hij schreef: „De trium linguarum et studii theologici ratione (1519)”, — „Apologia pro dialogis”, — „Adversus librum Erasmi desarcienda Ecclesiae concordia”, — „Articulorum doetrinae F. Martini Lutheri, per theologos Lovanienses damnatorum ratio (1520)”, waarop een tegenschrift van Luther volgde, — „Responsio ad Lutherum etc.”, — „De primatu Romani Pontificis adversus Lutherum”, — „Responsio ad Elleboron Joannis Oecolampadii”, — „De confessione secreta etc. (1525)” —„Libellus de fide et operibus etc. (1530)”, — „Confutationum adversus Guil. Tindalum libri tres”, — „De matrimonio”, — „De quibusdam articulis in Ecclesia controversis”, — „Disputatio quodlibetica (1550)”, — en „Duae epistolae etc. (1544).” Bartholomeus Latomus of Barthélemi Masson, geboren in 1485 te Arlon in het groothertogdom Luxemburg. Hij was achtervolgens leeraar in het Latijn te Trier, in de rhetorica te Keulen , en rector van het collége te Freiburg in de Breisgau. Hier leerde Erasmus hem kennen.
Later keerde Latomus naar Trier terug en vertrok vervolgens naar Leuven, waar hij Johannes Sturmius van Sleiden ontmoette. Voorts spoedde hij zich naar Parijs, waar hij betrekking aanknoopte met Guilielmus Budaeus, op wiens voorspraak Frans I hem benoemde tot hoogleeraar in de welsprekendheid aan het Collége de France. In weerwil van den tegenstand van velen — ook van Erasmus — aanvaardde hij zijn ambt met eene uitmuntende redevoering en verklaarde met grooten roem de geschriften van Cicero. Negen jaren was hij er werkzaam en deed inmiddels eene reis naar Italië, waar hij tot doctor in de regten bevorderd werd. In 1542 vertrok hij naar Trier, waar de Keurvorst hem tot raadsheer had benoemd, en vestigde zich te Coblenz, waar hij in godgeleerden twist geraakte met Bucerus. Wegens zijne uitstekende bekwaamheid zond Karel V hem in 1546 naar Regensburg, om aldaar aan de zijde der R. Katholieken deel te nemen aan het twistgesprek met de Protestanten.
Twee jaren later benoemde die Vorst hem, op aanbeveling van Viglius, tot raadsheer der Keizerlijke Kamer te Spiers. Nadat hij vervolgens op nieuw strijd had gevoerd tegen Jacóbus André (Schmidlin) en tegen Petrus Dathenus, overleed hij te Coblenz in 1566. Hij was een uitstekend beoefenaar der Latijnsche letteren en tevens een goed Latijnsch dichter. Hij schreef: „Imperator Caesar Maximilianus defunctus, Carmen (1519)”, — „Actio memorabilia Francisci a Sickingen, cum in Trevirorum obsidione tum in exitu ejusdem (1523, een gedicht)”, — „Gratulatio in coronationem Regis Romanorum etc. (een gedicht)”, — „Elegia de Austriae nomine (1527)”, — „Summa totius rationis differendi (1527 en 1542)”, — „Oratio funebris in obitum Richardi, archiepiscopi Trevirensis (1531)”, — „Epitome commentariorum dialecticae inventionis Rodolphi Agricolae (1533 en later)”, — „Annotationes in Ciceronis libros de Officiis, de Amicitia, de Senectute, in Somuium Scipionis et Paradoxa (1534 en later)”, — uitgaven van een aantal „Orationes” van Cicero, — „Orationes”, door hem zelven gehouden, — „Responsio ad epistolam Mart. Buceri etc. (1544)”, — „Scholiae in dialecticam Georgii Trapezuntii (1545)”, — „Adversus Mart. Bucerum de controversiis quibusdam (1545)”, — „Notae in comoedias Terentii (1552)”, — „Responsio ad impudentissima convicia et calumnias Petri Datheni (1558)”, — „Responsio de docta simplicitate primae Ecclesiae etc. (1559)”, — „Ad furiosas Petri Datheni criminationes de Verbo Dei etc. (1560)”, — en „Epistolae duae duorum amicorum (1567)”, terwijl zich zijne opmerkingen over de „Sermones” en de „Ars poëtica” van Horatius in handschrift in de Leidsche bibliotheek bevinden.
Jacobus Latomus of Jacques Masson, een neef (broeders zoon) van den voorlaatste. Hij werd geboren te Cambron omstreeks het jaar 1510, studeerde vermoedelijk te Leuven, legde zich toe op de godgeleerdheid en de Latijnsche dichtkunst, ontving in 1555 een beneficie te Mechelen, werd in 1562 kanunnik in de St. Pieterskerk te Leuven, en overleed den 29sten Julij 1596. Hy schreef: „Psalmi Davidis XXX in carmen elegiacum conversi (1533)”, — ,Psalmi XL in versibus expressi (1558)”, — „Psalmi C in carmen conversi (1582)”, — „Davidis, regis et prophetae, Psalmi omnes in carmen conversi etc. (1587)”, — „Sylvula diversorum carminum (1571)”,— „Jeremiae prophitae Threni carmine redditi (1587)”.
Johannes Latomus, een verdienstelijk Latijnsch dichter. Hij werd geboren te Bergenop-Zoom en omhelsde den geestelijken stand, zag zich benoemd tot overste van een klooster bij Herenthals, begaf zich voor de belangen van zijn kapittel naar Rome, waar hij door Gregorius XIII welwillend ontvangen werd, en overleed te Antwerpen in 1578. Zijne Latijnsche gedichten worden zeer geroemd, — voorts schreef hij: „Origo ac progressus Canonicae Corsendoncanae cum catalogo Priorum ejusdem loei (1614)”, — en „Origo etc. Paradisi B. Mariae etc. prope Romerswalimn in Zelandia (niet in druk verschenen).”