Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Labourdonnaye

betekenis & definitie

Labourdonnaye (Bertrand François Mahé de), een vermaard Fransch zeeofficier en de telg van een ouden stam uit Bretagne, werd geboren te St. Malo den 11den Februarij 1699. Van jongs af voor de zeedienst bestemd, was hij reeds in 1723 kapitein bij de marine der Fransche Oost-Indische Compagnie. In het volgende jaar nam hij deel aan de belegering van Mahé, zoodat de naam dezer plaats bij den zijnen gevoegd werd.

Aangezocht door den onderkoning van Goa, trad hij voorts in Portugésche dienst, doch keerde in 1733 naar Frankrijk terug, alwaar hij zich benoemd zag tot gouverneur van Isle de France en Bourbon (1735). Bij den dreigenden oorlog van Frankrijk tegen Engeland ontving hij in 1740 het bevel over een eskader in de Oost-Indische wateren; in 1741 ontzette hij Mahé, maar toen hij de vijandelijkheden tegen de Engelsche Oost-Indische Compagnie wilde openen, gelastte men hem, zijne schepen naar Europa te zenden. Na de oorlogsverklaring van 1744 was hij te zwak om iets van belang te ondernemen. Eerst in Julij 1746 bestookte hij met 6 schepen op de kust van Coromandel den Britschen commodore Peyton en behield met groot verlies de overhand. Op last van het bestuur van Pondichéry dwong hij den 21sten September Madras tot eene capitulatie en deed er de overwonnenen, daar hij geene veroveringen wilde maken op het vaste land, eene oorlogsschatting van 9 millioen livres betalen. De gouverneur-generaal Dupleix onthield echter zijne goedkeuring aan dit verdrag en verweet Labourdonnaye, dat hij de belangen der Compagnie verraden had. Om zich van dezen laster te zuiveren, scheepte hij zich in naar Frankrijk (1747), maar werd onderweg door de Engelschen gevangen genomen.

Op zijn woord van eer ontslagen, bereikte hij in Maart 1748 Parijs, waar men hem aanstonds in de Bastille opsloot en met gruwzame hardheid behandelde. Eerst na verloop van 3 jaren werd hij onschuldig verklaard en op vrije voeten gesteld. Hij overleed den 9den September 1753. — Zijn kleinzoon, Bertrand François Mahé de Labourdonnaye, in 1795 geboren en in 1840 te Londen in bekrompene omstandigheden overleden, was een beroemd schaakspeler. Hij schreef een: „Traité du jeu des échecs” en stichtte het tijdschrift: „Palamède”. Ook gaf hij eene levensgeschiedenis van zijn grootvader in het licht. Tot hetzelfde geslacht behoorden ook:

Anne François Augustin, graaf de la Bourdonnaye, geboren te Guérande den 27sten September 1747. Reeds vroeg trad hij in krijgsdienst en stond bij het uitbarsten der Revolutie aan het hoofd van een regiment. Wegens zijn omgang met de Jacobijnen ontving hij in den Belgischen veldtogt van 1792 den rang van generaal. Daar hij echter veel meer optrad als volksleider dan als krijgsbevelhebber, onthief Dumouriez hem van zijn kommando, waarna Labourdonnaye naar het leger der Pyreneën gezonden werd. Eene oude wonde noodzaakte hem weldra om zich weer naar Dax te begeven, waar hij in 1793 overleed.

François Régis de Labourdonnaye, een Fransch minister gedurende de Restauratie. Hij werd geboren te Angers den 19den Maart 1767, verliet Frankrijk in 1792, voegde zich bij het leger van Condé, alwaar hij zich door ongemeene dapperheid onderscheidde en vereenigde zich, na de ontbinding van dat leger, eerst met de Chouans en daarna met de Vendeërs. Ten tijde van het consulaat verzoende hij zich met de nieuwe orde van zaken en werd maire te Angers. Na de tweede Restauratie zag hij zich door Angers afgevaardigd naar de Kamer van Gedeputeerden en trad er op als een ultra-koningsgezinde, zich niet zoo zeer onderscheidende door welsprekendheid als door stijfzinnigheid. Zijne gedurige aanvallen bragten zelfs de gematigden van zijne eigene partij tot wanhoop. Bij de ontbinding der Kamer in 1827 werd hp weder gekozen en droeg veel bij tot den val van het ministérie Villèle. Toen in 1829 de prins de Molignac de teugels van het bewind in handen nam, aanvaardde Labourdonnaye de portefeuille van Binnenlandsche Zaken. Daar hij echter evenmin steunen kon op de meerderheid der Kamer als op de toegenegenheid zijner ambtgenooten, nam hij na verloop van 3 maanden zijn ontslag, begaf zich naar zijne goederen, en overleed den 28sten Augustus 1839.

< >