Bretagne (Britannia minor, Armoricum) is de naam van het groote noordwestelijke schiereiland van Frankrijk. Het grenst ten oosten aan Anjou, Maine en Normandië, en voor ’t overige aan den Atlantischen Oceaan en het Kanaal, — was voorheen als hertogdom, met eene oppervlakte van 620 □ geogr. mijlen, eene der gewesten van Frankrijk, en bevat thans de 5 departementen Ille Vilaine, Loire inférieure, Côtes du Nord, Morbihan en Finisterre.
Men verdeelt het in Opper-Bretagne met 5, en Neder-Bretagne met 4 bisdommen. De kust is er ten zuiden meerendeels laag en moerassig, en ten westen, gedeeltelijk ook ten noorden, met rotsen en klippen bezaaid en door de zee diep ingesneden. Het binnenland is er eene ruwe bergstreek met diepe kloven. Het hoogst verheffen er zich de Monts Arrées in het noordwesten; ten zuiden van deze, door het dal der Aune er van gescheiden, verrijzen de Montagnes Noires met toppen van bijna 400 Ned. el, en oostwaarts de hoogten van het Menez-gebergte. Het zuidelijk gedeelte is eene heuvelachtige vlakte.
De voornaamste rivieren zijn er de Vilaine, de Blavet en de Aune, die door een kanaal van Brest naar Nantes verbonden zijn. Aan de noordkust stort zich de Ille met de Rance in zee. Het geheele landschap van Bretagne is somber en woest; de lucht is er nevelachtig, er waaijen dikwijls hevige winden, en de dalen liggen er des winters diep onder de sneeuw. De wijnstok geeft er geene edele druiven, en op de hoogten vindt men meer vlas en hennep dan graan. Slechts enkele dalen en kustgordels onderscheiden zich door groote vruchtbaarheid.
Bretagne was weleer het middelpunt van het verbond der Armorische stammen, en alzoo door Celten en Cymmeriërs bewoond, — ’t geen trouwens blijkt uit de overblijfselen der oudheid en uit de taal, zooals die door de plattelands-bevolking der 3 westelijke departementen gesproken wordt. Deze taal heeft eene afzonderlijke literatuur van volksliederen, waarvan in 1839 eene verzameling is uitgegeven door Hersart de la Villemarqué, terwijl de sagen des lands zijn bewerkt door Souvestre in zijn “Foyer Breton (1844)”. Ook heeft men daarin eenige stichtelijke liederen en geschriften. Le Gonidec heeft er eene spraakkunst en woordenboeken van uitgegeven en haar tot eene schrijftaal bevorderd, zoodat daarin zelfs tijdschriften zijn uitgegeven.
De ruwe, sombere natuur van Bretagne spiegelt zich af in het zwaarmoedig en achterhoudend, maar tevens hartstogtelijk karakter van zijne bewoners. Zij leveren kloeke zeelieden en dappere soldaten, en zijn trotsch op hunne afkomst en bij tegenstand ontembaar. Even als bij de oude Celten is de man er heer en meester, en de vrouw weinig meer dan zijne dienstmaagd. De landbouwers zijn er krachtig van gestalte, traag in hunne bewegingen, maar groote liefhebbers van dansen. De feesten der beschermheiligen, “pardons” genaamd, worden er met geestdrift gevierd en des avonds in de herbergen met muziek en dans gesloten.
De kleeding der mannen en vrouwen in Bretagne is eigenaardig, maar zeer onderscheiden in verschillende deelen van dit gewest en bij verschillende standen. Voor scheepvaart en buitenlandschen handel, voor de vischvangst en de uitrusting tot de walvischvaart is dit land uitmuntend gelegen, daar zich te Nantes, Vannes, Quimper, Morlaix, St. Brieuc, St. Malo, Brest en Lorient voortreffelijke havens bevinden. De voornaamste steden van het binnenland zijn Rennes en Dinan.
Toen de Romeinen in dit gedeelte van Gallië doordrongen, was het schiereiland bewoond door een aantal Celtische stammen, die zich vereenigden, om aan de indringers weêrstand te bieden. Zij bezweken echter voor de legioenen van Julius Caesar, en hun land werd aan de provincie Lugdunensis Tertia toegevoegd. Toen in de 3de eeuw de Angeln en Saksen heerschappij voerden in Groot-Brittanje, vloden vele bewoners van dit land naar de overzijde van het Kanaal, waar zij zich in het hedendaagsche Bretagne vestigden en hieraan den naam gaven van Britannia minor of Britannia cismarina. De stroom der volksverhuizingen bereikte hen niet, en na het verdrijven der Romeinen bleef het gezag bij de verbondene steden en vervolgens bij de vorsten.
De eerste vorst van Bretagne, Conan Meriadec, leefde in het laatst der 4de eeuw; zijne nakomelingen voerden voorspoedige oorlogen tegen de Romeinen, Alanen, West-Gothen en Franken, versierden zich in de 5de eeuw met de hertogskroon, maar bezweken er in den aanvang der 6de eeuw voor de Friezen, die er van 510 tot 513 de magt in handen hadden. Daarna heerschten er graven en zelfs koningen, doch deze werden verjaagd, en in de 10de eeuw boog zich Bretagne voor den schepter van Rollo, den hertog der Noormannen. Na dien tijd ontstond er eene noodlottige verdeeldheid, daar het land in Fransch en Normandisch Bretagne werd geplitst (1130). Omstreeks 40 jaren later ontving prins Hendrik, een zoon van koning Hendrik II van Engeland, Bretagne als graafschap in leen van de Fransche Kroon, doch Philippus Augustus, koning van Frankrijk, nam in 1203-1206 met geweld van wapenen alle leengoederen terug, die vroeger aan Engeland waren vergund. In de 14de eeuw werd in Bretagne een geweldige strijd van 24 jaren om de erfopvolging gevoerd. Wèl waren er de inwoners des lands zeer op hunne onafhankelijkheid gesteld, zoodat zij in het laatst der 15de eeuw een zelfstandig bestuur hadden, maar toen Claudia, de erfgename van het hertogdom Bretagne, met Frans I, koning van Frankrijk, in het huwelijk trad, schonk zij die bezitting aan haren gemaal, en na dien tijd is Bretagne een Fransch gewest gebleven.